Zacharia

Boekrol: Zacharia (זְכַרְיָה = Zecharjah)
Schrijver: Zacharia
Waar geschreven: Jeruzalem
Geschrift voltooid: ca. 518 v.Chr.
Beschreven periode: ca. 520–518 v.Chr.


In de achtste maand van het tweede jaar van Darius kwam het woord van Jehovah tot de profeet Zacharia, de zoon van Berechja, de zoon van Iddo: ‘Jehovah werd heel kwaad op jullie voorouders.

Zeg tegen het volk: “Dit zegt Jehovah van de legermachten: ‘“Kom terug bij mij”, verklaart Jehovah van de legermachten. “Dan zal ik bij jullie terugkomen”, zegt Jehovah van de legermachten.’”

“Wees niet als je voorouders, aan wie de vroegere profeten bekendmaakten: ‘Dit zegt Jehovah van de legermachten: “Keer je alsjeblieft af van je slechte wegen en je slechte daden.”’” “Maar ze luisterden niet en trokken zich niets van mij aan”, verklaart Jehovah.

“Waar zijn je voorouders nu? En de profeten, leefden die eeuwig door? Maar mijn woorden en besluiten, die ik mijn dienaren, de profeten, had opgedragen, hebben die jullie voorouders niet getroffen?” Ze kwamen bij mij terug en zeiden: “Vanwege onze wegen en onze daden heeft Jehovah van de legermachten met ons gedaan wat hij zich had voorgenomen.”’

Op de 24ste dag van de 11de maand, de maand sjebat, in het tweede jaar van Darius, kwam het woord van Jehovah tot de profeet Zacharia, de zoon van Berechja, de zoon van Iddo. In de nacht had ik een visioen. Er zat een man op een rood paard. Hij stond stil tussen de mirtenbomen in de vallei. Achter hem stonden rode, roodbruine en witte paarden.

‘Wie zijn dat, mijn heer?’, vroeg ik. Daarop zei de (hemelse) boodschapper die met me sprak: ‘Ik zal je laten zien wie het zijn.’

Toen zei de man die stilstond tussen de mirtenbomen: ‘Het zijn degenen die Jehovah eropuit heeft gestuurd om de aarde te doorkruisen.’ En ze zeiden tegen de (hemelse) boodschapper van Jehovah die tussen de mirtenbomen stond: ‘We hebben de aarde doorkruist, en de hele aarde is rustig en stil.’

Toen zei de (hemelse) boodschapper van Jehovah: ‘O Jehovah van de legermachten, hoelang zult u uw barmhartigheid nog onthouden aan Jeruzalem en de steden van Juda, waar u nu al 70 jaar kwaad op bent?’

Jehovah antwoordde de (hemelse) boodschapper die met me sprak met vriendelijke, vertroostende woorden. Toen zei de (hemelse) boodschapper die met me sprak tegen me: ‘Roep uit: “Dit zegt Jehovah van de legermachten: ‘Met grote ijver zet ik me in voor Jeruzalem en voor Sion. Met grote woede ben ik kwaad op de zorgeloze volken, want mijn woede was niet zo groot, maar zij hebben de ellende veel erger gemaakt.’”

Daarom zegt Jehovah: “‘Ik zal vol barmhartigheid naar Jeruzalem teruggaan. Mijn eigen huis zal er worden gebouwd’, verklaart Jehovah van de legermachten, ‘en er zal een meetlint over Jeruzalem worden gespannen.’”

Roep nog eens uit en zeg: “Dit zegt Jehovah van de legermachten: ‘Mijn steden zullen weer overvloeien van goedheid. Jehovah zal Sion opnieuw troosten en Jeruzalem opnieuw uitkiezen.’”’

Toen keek ik op en zag vier hoorns. Ik vroeg aan de (hemelse) boodschapper die met me sprak: ‘Wat zijn dat?’ Hij antwoordde: ‘Het zijn de hoorns die Juda, Israël en Jeruzalem hebben verstrooid.’

Vervolgens liet Jehovah me vier ambachtslieden zien. Ik vroeg: ‘Wat komen die doen?’

Hij zei: ‘Het zijn de hoorns die Juda zo hebben verstrooid dat niemand zijn hoofd kon opheffen. Die anderen zullen komen om hun angst aan te jagen, om de hoorns neer te slaan van de volken die hun hoorn tegen het land Juda ophieven om het te verstrooien.’

Ik keek op en zag een man met een meetlint in zijn hand. Ik vroeg: ‘Waar gaat u heen?’

Hij antwoordde: ‘Jeruzalem opmeten om te zien wat de breedte en de lengte is.’

Toen vertrok de (hemelse) boodschapper die met me sprak en een andere (hemelse) boodschapper kwam hem tegemoet. Hij zei tegen hem: ‘Ga snel naar die jonge man daar en zeg tegen hem: “‘Jeruzalem zal bewoond worden als open plattelandsgebied vanwege het grote aantal mensen en dieren erin. Ik zal rondom haar een muur van vuur worden’, verklaart Jehovah, ‘en ik zal haar met mijn glorie vullen.’”’

‘Kom! Kom! Vlucht uit het land van het noorden’, verklaart Jehovah. ‘Ik heb jullie verstrooid naar de vier winden van de hemel’, verklaart Jehovah.

‘Kom, Sion! Vlucht, jij die bij de dochter Babylon woont. Want dit zegt Jehovah van de legermachten, die mij nadat hij was verheerlijkt naar de volken heeft gestuurd door wie jullie werden geplunderd: “Wie aan jullie komt, komt aan mijn oogappel. Want nu zal ik mijn hand tegen hen opheffen en ze zullen buit worden voor hun eigen slaven.” En jullie zullen beslist weten dat Jehovah van de legermachten mij heeft gestuurd.

Juich van vreugde, dochter Sion, want ik kom en ik zal in je midden wonen’, verklaart Jehovah. ‘Veel volken zullen zich op die dag bij Jehovah aansluiten. Ze zullen mijn volk worden en ik zal in je midden wonen.’ En je zult moeten weten dat Jehovah van de legermachten mij naar je heeft gestuurd. Jehovah zal Juda in bezit nemen als zijn deel op de heilige grond, en opnieuw zal hij Jeruzalem uitkiezen. Wees stil voor Jehovah, heel de mensheid, want hij staat op en komt uit zijn heilige woning.

Vervolgens liet hij me de hogepriester Jozua zien, die voor de (hemelse) boodschapper van Jehovah stond. Aan zijn rechterhand stond Satan, die hem tegenstand bood. Toen zei de (hemelse) boodschapper van Jehovah tegen Satan: ‘Mag Jehovah je terechtwijzen, Satan! Ja, mag Jehovah, die Jeruzalem heeft uitgekozen, je terechtwijzen! Is deze man geen brandend houtblok dat uit het vuur is weggerukt?’

Jozua had vuile kleren aan terwijl hij voor de (hemelse) boodschapper stond. De (hemelse) boodschapper zei tegen degenen die voor hem stonden: ‘Trek hem die vuile kleren uit.’ Toen zei hij tegen hem: ‘Ik heb je zonde van je weggenomen en men zal je prachtige kleding aandoen.’

Ik zei: ‘Laten ze een reine tulband op zijn hoofd zetten.’ Toen zetten ze de reine tulband op zijn hoofd en trokken hem kleding aan. De (hemelse) boodschapper van Jehovah stond erbij. De (hemelse) boodschapper van Jehovah verzekerde Jozua: ‘Dit zegt Jehovah van de legermachten: “Als je mijn weg volgt en je verantwoordelijkheden tegenover mij nakomt, zul je rechter zijn in mijn huis en zorg dragen voor mijn voorhoven. Ik zal je vrije toegang geven, net als degenen die hier staan.”

“Luister alsjeblieft, hogepriester Jozua, jij en de priesters die voor je zitten, want deze mannen dienen als teken. Kijk, ik stuur mijn dienaar, de Spruit! Kijk naar de steen die ik vóór Jozua heb gelegd! Op die ene steen zijn zeven ogen gericht en ik graveer er een inscriptie in”, verklaart Jehovah van de legermachten. “In één dag zal ik de schuld van dat land wegnemen.”

“Op die dag”, verklaart Jehovah van de legermachten, “zullen jullie elkaar uitnodigen onder je wijnstok en onder je vijgenboom.”’

De (hemelse) boodschapper die met me sprak kwam terug en wekte me zoals je iemand uit zijn slaap wekt. Toen zei hij tegen me: ‘Wat zie je?’

Ik antwoordde: ‘Ik zie een lampenstandaard, helemaal van goud, met een schaal erboven. Er zitten zeven lampen aan, ja, zeven. De lampen, die bovenaan zitten, hebben zeven buisjes. Daarnaast staan twee olijfbomen, één rechts en één links van de schaal.’

Toen vroeg ik aan de (hemelse) boodschapper die met me sprak: ‘Wat betekenen die dingen, mijn heer?’ ‘Weet je niet wat die dingen betekenen?’, vroeg de (hemelse) boodschapper die met me sprak. Ik antwoordde: ‘Nee, mijn heer.’ Toen zei hij tegen me: ‘Dit is het woord van Jehovah tot Zerubbabel: “‘Niet door een legermacht of door kracht, maar door mijn geest’, zegt Jehovah van de legermachten. Wie ben jij, grote berg? Voor de ogen van Zerubbabel zul je in vlak land veranderen. Hij zal de sluitsteen aandragen terwijl men juicht: ‘Prachtig! Prachtig!’”’

Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot mij: ‘De handen van Zerubbabel hebben het fundament van dit huis gelegd en zijn eigen handen zullen het voltooien. Jullie zullen moeten weten dat Jehovah van de legermachten me naar jullie heeft gestuurd. Wie heeft de dag van het kleine begin veracht? Want ze zullen juichen en het schietlood in de hand van Zerubbabel zien. Die zeven zijn de ogen van Jehovah, die de hele aarde rondgaan.’

Toen vroeg ik hem: ‘Wat betekenen die twee olijfbomen rechts en links van de lampenstandaard?’ Daarna stelde ik hem een tweede vraag: ‘Wat betekenen de twijgen van de twee olijfbomen waaruit door twee gouden buisjes de gouden vloeistof stroomt?’

Hij vroeg me: ‘Weet je niet wat die dingen betekenen?’ Ik antwoordde: ‘Nee, mijn heer.’ Hij zei: ‘Het zijn de twee gezalfden die naast de Heer van de hele aarde staan.’

Toen ik weer opkeek, zag ik een vliegende boekrol. Hij vroeg me: ‘Wat zie je?’ Ik antwoordde: ‘Ik zie een vliegende boekrol van 20 el lang en 10 el breed.’ Toen zei hij tegen me: ‘Het is de vloek die rondwaart over de oppervlakte van de hele aarde, omdat iedereen die steelt, zoals op de ene kant staat, ongestraft blijft en ook iedereen die een eed zweert, zoals op de andere kant staat, ongestraft blijft. “Ik heb de vloek gestuurd”, verklaart Jehovah van de legermachten, “en die zal het huis van de dief binnengaan en het huis van degene die in mijn naam een valse eed zweert. De vloek zal in dat huis blijven en het verteren, met zijn balken en zijn stenen.”’

Toen kwam de (hemelse) boodschapper die met me sprak naar voren en zei tegen me: ‘Kijk alsjeblieft op en zie wat daar tevoorschijn komt.’

Ik vroeg: ‘Wat is het?’ Hij antwoordde: ‘Wat tevoorschijn komt is het vat voor de efa.’ Hij zei verder: ‘Dit is hun aanblik op de hele aarde.’ Ik zag dat het ronde loden deksel werd opgelicht, en in het vat zat een vrouw. Hij zei: ‘Dit is Slechtheid.’ Toen duwde hij haar terug in het vat, waarna hij het loden deksel weer op de opening smeet.

Toen keek ik op en zag twee vrouwen tevoorschijn komen, die zweefden op de wind. Ze hadden vleugels als van een ooievaar. Ze tilden het vat op tussen de aarde en de hemel. Ik vroeg aan de (hemelse) boodschapper die met me sprak: ‘Waar brengen ze het vat heen?’

Hij antwoordde: ‘Naar het land Sinear, waar een huis voor haar gebouwd zal worden. Als het klaar is, zal ze daar op haar juiste plaats worden neergezet.’

Toen ik opnieuw opkeek, zag ik vier wagens tussen twee bergen vandaan komen. De bergen waren van koper. De eerste wagen had rode paarden en de tweede wagen zwarte paarden. De derde wagen had witte paarden en de vierde wagen gevlekte en gespikkelde paarden.

Ik vroeg aan de (hemelse) boodschapper die met me sprak: ‘Wat zijn dat, mijn heer?’

De (hemelse) boodschapper antwoordde: ‘Het zijn de vier geesten van de hemel, die eropuit trekken nadat ze voor de Heer van de hele aarde zijn verschenen. De wagen met de zwarte paarden vertrekt naar het land van het noorden, de witte paarden vertrekken naar het land achter de zee en de gevlekte vertrekken naar het land van het zuiden. De gespikkelde staan te trappelen om de aarde te doorkruisen.’ Toen zei hij: ‘Ga, doorkruis de aarde.’ Daarop gingen ze de aarde doorkruisen.

Toen riep hij naar me en zei: ‘Kijk, de paarden die vertrekken naar het land van het noorden hebben ervoor gezorgd dat de geest van Jehovah in het land van het noorden rust.’

Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot mij: ‘Neem van Heldai, Tobia en Jedaja aan wat ze van de ballingen hebben meegenomen. Op die dag moet je naar het huis van Josia, de zoon van Zefanja, gaan met degenen die uit Babylon zijn gekomen. Je moet zilver en goud nemen, een kroon maken en die op het hoofd zetten van de hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak. Zeg tegen hem:

“Dit zegt Jehovah van de legermachten: ‘Hier is de man die Spruit heet. Hij zal uit zijn eigen plaats ontspruiten en hij zal de tempel van Jehovah bouwen. Hij is het die de tempel van Jehovah zal bouwen en hij is het die de majesteit zal ontvangen. Hij zal op zijn troon gaan zitten en heersen, en hij zal ook priester zijn op zijn troon. Er zal vrede zijn tussen de twee. De kroon zal in de tempel van Jehovah dienen als herinnering aan Helem, Tobia, Jedaja en Hen, de zoon van Zefanja. Degenen die ver weg zijn, zullen komen en aan de tempel van Jehovah bouwen.’ Jullie zullen moeten weten dat Jehovah van de legermachten me naar jullie heeft gestuurd. Dit zal gebeuren — als jullie maar luisteren naar de stem van Jehovah, jullie God.”’

In het vierde jaar van koning Darius kwam het woord van Jehovah tot Zacharia op de vierde dag van de negende maand, de maand kislev. De inwoners van Bethel stuurden Sarezer en Regem-Melech en zijn mannen om Jehovah’s gunst af te smeken en om tegen de priesters van het huis van Jehovah van de legermachten en tegen de profeten te zeggen: ‘Ik vast en treur al jaren in de vijfde maand. Moet ik dat blijven doen?’

Het woord van Jehovah van de legermachten kwam opnieuw tot mij: ‘Zeg tegen het hele volk van het land en tegen de priesters: “Toen jullie 70 jaar lang in de vijfde en in de zevende maand vastten en treurden, deden jullie dat toen echt voor mij? Toen jullie aten en dronken, aten en dronken jullie toen niet voor jezelf? Moeten jullie niet de woorden gehoorzamen die Jehovah bekendmaakte via de vroegere profeten, toen Jeruzalem en de omliggende steden nog bewoond en vredig waren en ook de Negeb en de Sjefela bewoond waren?”’

Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot Zacharia: ‘Dit zegt Jehovah van de legermachten: “Spreek recht met ware rechtvaardigheid en behandel elkaar met loyale liefde en barmhartigheid. Doe de weduwen en vaderloze kinderen, vreemdelingen en armen niet tekort, en bedenk in je hart geen slechte dingen tegen elkaar.” Maar ze weigerden hardnekkig om te luisteren, ze keerden zich koppig af en ze stopten hun oren toe om niets te hoeven horen. Ze maakten hun hart als een diamant en ze hielden zich niet aan de wet en de woorden die Jehovah van de legermachten door zijn geest stuurde via de vroegere profeten. Daarom ontstond er grote woede bij Jehovah van de legermachten.’

‘“Zoals zij niet luisterden toen ik riep, zo luisterde ik niet als zij riepen”, zegt Jehovah van de legermachten. “Ik joeg hen met een storm uiteen onder alle volken die ze niet kenden. Het land bleef verwoest achter en niemand trok erdoorheen of kwam er terug. Want ze hebben het begeerlijke land veranderd in een schrikbeeld.”’

Het woord van Jehovah van de legermachten kwam opnieuw: ‘Dit zegt Jehovah van de legermachten: “Met grote ijver zal ik me voor Sion inzetten, met grote woede zal ik me voor haar inzetten.”’

‘Dit zegt Jehovah: “Ik zal naar Sion teruggaan en in Jeruzalem wonen. Jeruzalem zal de stad van waarheid worden genoemd en de berg van Jehovah van de legermachten de heilige berg.”’

‘Dit zegt Jehovah van de legermachten: “Oude mannen en vrouwen zullen weer op de pleinen van Jeruzalem zitten, met een stok in de hand vanwege hun hoge leeftijd. De pleinen van de stad zullen vol zijn met spelende jongens en meisjes.”’

‘Dit zegt Jehovah van de legermachten: “Misschien lijkt het te moeilijk voor degenen die van dit volk zijn overgebleven in die dagen, maar zal het voor mij ook te moeilijk lijken?”, verklaart Jehovah van de legermachten.’

‘Dit zegt Jehovah van de legermachten: “Ik red mijn volk uit de landen in het oosten en het westen. Ik zal hen hierheen brengen en ze zullen in Jeruzalem wonen. Ze zullen mijn volk worden en ik zal hun God worden in waarheid en in rechtvaardigheid.”’

‘Dit zegt Jehovah van de legermachten: “Houd moed, jullie die nu deze woorden uit de mond van de profeten horen, dezelfde woorden die zijn gesproken op de dag waarop het fundament van het huis van Jehovah van de legermachten werd gelegd voor de bouw van de tempel. Want vóór die tijd was er geen loon voor mens of dier, en het was niet veilig om te komen of te gaan vanwege de tegenstander, omdat ik alle mensen tegen elkaar opzette.”

“Maar nu zal ik de overgeblevenen van dit volk niet behandelen zoals vroeger”, verklaart Jehovah van de legermachten. “Want het zaad van vrede zal gezaaid worden. De wijnstok zal vrucht dragen, de aarde zal haar opbrengst geven en de hemel zal dauw geven. Al die dingen zal ik de overgeblevenen van dit volk laten erven. En zoals jullie een vervloeking onder de volken zijn geworden, o huis van Juda en huis van Israël, zo zal ik jullie redden en zullen jullie een zegen worden. Wees niet bang! Houd moed.”

Want dit zegt Jehovah van de legermachten: “‘Zoals ik besloten had onheil over jullie te brengen omdat jullie voorouders me kwaad maakten’, zegt Jehovah van de legermachten, ‘en ik geen spijt voelde, zo heb ik nu besloten Jeruzalem en het huis van Juda goed te doen. Wees niet bang!’”

“Dit moeten jullie doen: Spreek de waarheid tegen elkaar. De oordelen in jullie poorten moeten waarheid en vrede bevorderen. Bedenk in je hart geen kwaad tegen elkaar en heb geen enkele valse eed lief, want dat zijn allemaal dingen die ik haat”, verklaart Jehovah.’

Het woord van Jehovah van de legermachten kwam opnieuw tot mij: ‘Dit zegt Jehovah van de legermachten: “De vasten van de vierde maand, de vasten van de vijfde maand, de vasten van de zevende maand en de vasten van de tiende maand zullen voor het huis van Juda gelegenheden voor blijdschap en vreugde worden — feesten vol vrolijkheid. Heb daarom waarheid en vrede lief.”

Dit zegt Jehovah van de legermachten: “Het zal nog gebeuren dat volken en inwoners van vele steden zullen komen. De inwoners van de ene stad zullen naar die van een andere gaan en zeggen: ‘Kom! Laten we gaan om Jehovah’s gunst af te smeken en Jehovah van de legermachten te zoeken. Ik ga zelf ook.’ Vele volken en machtige naties zullen naar Jeruzalem komen om Jehovah van de legermachten te zoeken en om Jehovah’s gunst af te smeken.”

Dit zegt Jehovah van de legermachten: “In die dagen zullen tien mannen uit alle talen van de volken het gewaad van een Jood vastgrijpen, ja, ze zullen het stevig vastgrijpen en zeggen: ‘Wij willen met jullie meegaan, want we hebben gehoord dat God met jullie is.’”’

Een uitspraak:

‘Het woord van Jehovah is tegen het land Hadrach en Damaskus is het doel ervan — want Jehovah’s oog is op de mensheid en op alle stammen van Israël — en ook tegen het aangrenzende Hamath en tegen Tyrus en Sidon met al hun wijsheid.

Tyrus bouwde voor zichzelf een wal. Ze hoopte zilver op als stof en goud als het vuil van de straten. Jehovah zal haar bezittingen wegnemen. Hij zal haar leger verslaan en in de zee werpen en ze zal in vlammen opgaan. Askelon zal het zien en bang zijn, Gaza zal grote angst voelen en ook Ekron, omdat haar hoop beschaamd wordt.

Uit Gaza zal een koning verdwijnen en Askelon zal onbewoond zijn. Een onwettige zoon zal zich in Asdod vestigen en ik zal een eind maken aan de trots van de Filistijn. Ik zal de bloedige dingen uit zijn mond verwijderen en de walgelijke dingen van tussen zijn tanden, en hij zal overblijven voor onze God. >Hij zal worden als een stamhoofd in Juda en Ekron als de Jebusiet. Ik zal me als een wachter voor mijn huis legeren, zodat niemand erdoorheen trekt of terugkomt. Geen opzichter zal er nog doorheen trekken, want nu heb ik het met eigen ogen gezien.

Jubel van vreugde, dochter Sion. Juich in triomf, dochter Jeruzalem. Kijk! Je koning komt naar je toe. Hij is rechtvaardig en brengt redding, hij is nederig en rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin.

Ik zal de strijdwagen verwijderen uit Efraïm en het paard uit Jeruzalem. De strijdboog zal worden weggenomen. En hij zal vrede verkondigen aan de volken. Zijn heerschappij zal zijn van zee tot zee en van de Rivier tot de einden van de aarde.

O vrouw, door het bloed van je verbond zal ik je gevangenen vrijlaten uit de put zonder water. Ga terug naar de vesting, gevangenen met hoop. Vandaag zeg ik tegen je: “O vrouw, ik zal je een dubbel deel vergoeden. Want ik zal Juda als mijn boog spannen. >Efraïm zal ik op de boog leggen en je zonen, Sion, zal ik opzetten tegen jouw zonen, Griekenland. Ik maak je als het zwaard van een strijder.”

Jehovah zal boven hen gezien worden en zijn pijl zal flitsen als de bliksem. De Soevereine Heer Jehovah zal de hoorn laten klinken en hij zal verder trekken met de zuiderstormen. Jehovah van de legermachten zal hen verdedigen en ze zullen de slingerstenen verslinden en bedwingen. Ze zullen drinken en rumoerig zijn alsof ze wijn op hebben. Ze zullen gevuld worden als de schaal, als de hoeken van het altaar. Jehovah, hun God, zal hen op die dag redden als de kudde van zijn volk. Als de edelstenen van een kroon zullen ze flonkeren op zijn land.

Groot is zijn goedheid en groot zijn schoonheid!

Graan zal de jonge mannen laten gedijen en nieuwe wijn de maagden.’

‘Vraag Jehovah om regen in de tijd van de lenteregen. Het is Jehovah die de onweerswolken maakt, die regens geeft aan de mensen en gewassen op het veld voor iedereen. Want de huisgoden spreken bedrog en de waarzeggers zien een leugen. Ze praten over waardeloze dromen en proberen tevergeefs te troosten. Daarom zullen de mensen ronddolen als schapen. Ze zullen lijden omdat er geen herder is.

Woedend ben ik op de herders. Ik roep de onderdrukkende leiders ter verantwoording. Want Jehovah van de legermachten heeft gedacht aan zijn kudde, aan het huis van Juda. Hij heeft hen gemaakt als zijn majestueuze paard in de strijd.

Van hem komt de sleutelpersoon, van hem komt de ondersteunende regeerder, van hem komt de strijdboog, van hem komt elke opziener, zij allemaal.

Ze zullen als strijders worden die in de strijd stampen in het slijk van de straten. Ze zullen oorlog voeren, want Jehovah is met hen. De ruiters zullen beschaamd worden.

Ik zal het huis van Juda superieur maken en het huis van Jozef zal ik redden. Ik zal ze terugbrengen, want ik zal barmhartig voor ze zijn. Het zal zijn alsof ik ze nooit had verstoten, want ik ben Jehovah, hun God, en ik zal hun antwoorden.

Efraïm moet worden als een sterke strijder en zijn hart zal vrolijk zijn als van wijn. Zijn zonen zullen het zien en juichen, hun hart zal vreugde hebben in Jehovah.

“Ik zal ze bij me fluiten en ze bijeenbrengen, want ik zal ze loskopen en ze zullen talrijk worden en talrijk blijven. Al verstrooi ik ze als zaad onder de volken, op verre plaatsen zullen ze aan mij denken en met hun zonen zullen ze opleven en terugkomen. Ik zal ze terugbrengen uit Egypte en ze verzamelen uit Assyrië. Naar het land Gilead en de Libanon zal ik ze brengen en er zal niet genoeg ruimte voor ze zijn. Hij zal door de zee trekken en die verstoren, in de zee zal hij de golven neerslaan. Alle diepten van de Nijl zullen droogvallen. De trots van Assyrië zal worden neergehaald en de scepter van Egypte zal verdwijnen. Ik, Jehovah, zal hen superieur maken en ze zullen in mijn naam wandelen”, verklaart Jehovah.’

‘Open je deuren, Libanon, dan zal een vuur je ceders verteren. Huil, jeneverboom, want de ceder is gevallen, de majestueuze bomen zijn vernietigd! Huil, eiken van Basan, want het dichte woud is geveld! Hoor de herders jammeren, want hun majesteit is verwoest. Hoor het gebrul van jonge leeuwen, want het dichte struikgewas langs de Jordaan is vernietigd.

Dit zegt Jehovah, mijn God: “Hoed de schapen die voor de slacht bestemd zijn. Hun kopers slachten hen maar worden niet schuldig bevonden. Hun verkopers zeggen: ‘Mag Jehovah worden geprezen, want ik zal rijk worden.’ En hun herders hebben geen medelijden met hen.”

“Want ik zal niet langer medelijden hebben met de bewoners van het land”, verklaart Jehovah. “Ik laat iedereen in handen vallen van zijn naaste en zijn koning. Ze zullen het land verwoesten en ik zal hen niet uit hun hand bevrijden.”’

Ik ging de kudde die voor de slacht bestemd was hoeden ter wille van jullie, hulpeloze schapen. Ik nam twee stokken. De ene noemde ik Vriendelijkheid en de andere Eenheid, en ik ging de kudde hoeden. In één maand stuurde ik drie herders weg, want ik verloor mijn geduld met hen en zij hadden een hekel aan mij. Toen zei ik: ‘Ik hoed jullie niet meer. Wie sterft, moet maar sterven en wie verdwijnt, moet maar verdwijnen. En laat wie overblijven elkaars vlees maar verslinden.’ Ik nam mijn stok Vriendelijkheid en hakte hem in stukken. Zo verbrak ik het verbond dat ik met alle volken had gesloten. Het werd op die dag verbroken, en de hulpeloze schapen die naar me keken, beseften dat het het woord van Jehovah was.

Toen zei ik tegen ze: ‘Als het goed is in jullie ogen, geef me dan mijn loon. Zo niet, houd het dan in.’ Ze betaalden me mijn loon: 30 zilverstukken.

Daarop zei Jehovah tegen me: ‘Gooi het in de schatkamer — het vorstelijke bedrag dat ze me waard vinden.’ Ik pakte dus de 30 zilverstukken en gooide ze in de schatkamer in het huis van Jehovah.

Toen hakte ik mijn tweede stok, de Eenheid, in stukken. Zo verbrak ik de broederschap tussen Juda en Israël.

Jehovah zei tegen me: ‘Neem nu de uitrusting van een waardeloze herder. Want ik laat een herder opstaan in het land. Hij zal de schapen die verdwijnen niet verzorgen. Hij zal de jonge schapen niet zoeken, de gewonde schapen niet genezen en de schapen die kunnen staan niet te eten geven. In plaats daarvan zal hij het vlees van het vette schaap verslinden en de hoeven van de schapen afrukken.

Wee mijn waardeloze herder, die de kudde in de steek laat! Een zwaard zal zijn arm en zijn rechteroog treffen. Zijn arm zal volledig verschrompelen en hij zal blind worden aan zijn rechteroog.’

Een uitspraak:

‘Dit is het woord van Jehovah over Israël’, verklaart Jehovah, die de hemel heeft uitgespannen, de aarde heeft gegrondvest en de geest van de mens in zijn binnenste heeft gevormd.

‘Ik maak van Jeruzalem een beker die alle omringende volken laat zwalken. Zowel Juda als Jeruzalem zal belegerd worden. Op die dag zal ik van Jeruzalem een zware steen maken voor alle volken. Iedereen die hem optilt, zal beslist ernstig gewond raken. Alle volken op aarde zullen zich tegen haar verzamelen. Op die dag’, verklaart Jehovah, ‘zal ik paniek zaaien onder alle paarden en zal ik hun ruiters met krankzinnigheid slaan. Ik zal mijn ogen gericht houden op het huis van Juda, maar alle paarden van de volken zal ik met blindheid slaan. De stamhoofden van Juda zullen bij zichzelf zeggen: “De inwoners van Jeruzalem zijn onze kracht dankzij Jehovah van de legermachten, hun God.” Op die dag zal ik de stamhoofden van Juda maken als een vuurpot tussen het hout en als een brandende fakkel in een rij pasgemaaid graan. Ze zullen alle omringende volken verteren, rechts en links, en Jeruzalem zal opnieuw worden bewoond op haar plaats, in Jeruzalem.

Jehovah zal de tenten van Juda het eerst redden, zodat de pracht van het huis van David en de pracht van de inwoners van Jeruzalem niet die van Juda overtreffen. Op die dag zal Jehovah een verdediging zijn rondom de inwoners van Jeruzalem. Op die dag zal degene onder hen die struikelt zijn als David en zal het huis van David zijn als God, als Jehovah’s (hemelse) boodschapper die voor hen uit gaat. En op die dag zal ik beslist alle volken uitroeien die tegen Jeruzalem optrekken.

Ik zal de geest van gunst en smeekgebeden uitstorten over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem, en ze zullen kijken naar degene die ze hebben doorstoken. Ze zullen om hem rouwen als om een enige zoon. Hun verdriet om hem zal zo bitter zijn als het verdriet om een eerstgeboren zoon. Op die dag zal er grote rouw zijn in Jeruzalem, als de rouw in Hadad-Rimmon in de Vlakte van Megiddo. Het land zal rouwen, elke familie afzonderlijk: de familie van Davids huis afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, de familie van Nathans huis afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, de familie van Levi’s huis afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, de familie van de Simeïeten afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, en alle families die overblijven, elke familie afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk.

Op die dag zal er voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem een bron geopend worden voor het reinigen van zonde en onreinheid.’

Jehovah van de legermachten verklaart: ‘Op die dag zal ik de namen van de afgoden uit het land laten verdwijnen en er zal niet meer aan ze gedacht worden. Ik zal de profeten en de geest van onreinheid uit het land verjagen. En als een man opnieuw zou profeteren, zullen zijn vader en zijn moeder, die hem hebben voortgebracht, tegen hem zeggen: “Je zult niet blijven leven, want je hebt in de naam van Jehovah leugens verteld.” Zijn vader en zijn moeder, die hem hebben voortgebracht, zullen hem doorsteken omdat hij profeteert.

Op die dag zal elke profeet zich schamen voor zijn visioen als hij profeteert. Ze zullen niet het haren ambtsgewaad dragen om te bedriegen. Hij zal zeggen: “Ik ben geen profeet. Ik ben een landbouwer, want een man heeft me gekocht toen ik jong was.” En als iemand hem vraagt: “Wat voor wonden heb je daar tussen je schouders?”, zal hij antwoorden: “Die wonden heb ik opgelopen in het huis van mijn vrienden.”’

‘O zwaard, ontwaak tegen mijn herder, tegen de man die mijn vriend is’, verklaart Jehovah van de legermachten. ‘Sla de herder en laat de kudde uiteengejaagd worden. Ik zal mijn hand opheffen tegen wie onbeduidend zijn.’ ‘In het hele land’, verklaart Jehovah, ‘zal twee derde verwijderd worden en vergaan. Een derde zal overblijven. >Dat derde deel zal ik in het vuur brengen. Ik zal hen louteren als zilver en hen toetsen als goud. Ze zullen mijn naam aanroepen en ik zal hun antwoorden. Ik zal zeggen: “Zij zijn mijn volk” en zij zullen zeggen: “Jehovah is onze God.”’

‘De dag komt, een dag die van Jehovah is, waarop de buit uit jou in je midden wordt verdeeld. Ik zal alle volken samenbrengen om tegen Jeruzalem te strijden. De stad zal worden ingenomen, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen verkracht. De helft van de stad zal in ballingschap gaan, maar wie van het volk overblijven zullen niet uit de stad worden weggehaald.

Jehovah zal uittrekken en tegen die volken strijden zoals wanneer hij oorlog voert op de dag van de strijd. Op die dag zullen zijn voeten op de Olijfberg staan, ten oosten van Jeruzalem. De Olijfberg zal in tweeën splijten, van het oosten naar het westen, waardoor een enorm dal ontstaat. De ene helft van de berg zal zich naar het noorden verplaatsen en de andere helft naar het zuiden. Jullie zullen vluchten naar het dal van mijn bergen, want het dal van de bergen zal helemaal tot aan Azel reiken. Jullie zullen moeten vluchten, net zoals jullie zijn gevlucht vanwege de aardbeving in de tijd van koning Uzzia van Juda. Jehovah, mijn God, zal komen samen met alle heiligen.

Op die dag zal er geen kostbaar licht zijn — de dingen zullen gestold zijn. Die dag zal bekend komen te staan als Jehovah’s dag. Het zal geen dag en geen nacht zijn, en in de avond zal er licht zijn. Op die dag zal er levend water uit Jeruzalem stromen: de ene helft naar de oostelijke zee en de andere helft naar de westelijke zee. Dat zal in de zomer en in de winter gebeuren. Jehovah zal Koning zijn over de hele aarde. Op die dag zal Jehovah één zijn en zijn naam één.

Het hele land tussen Geba en Rimmon ten zuiden van Jeruzalem zal worden als de Araba. Ze zal verheven en bewoond worden op haar plaats, van de Benjaminpoort helemaal tot aan de plaats van de Eerste Poort, helemaal tot aan de Hoekpoort, en van de Hananeëltoren helemaal tot aan de wijnpersen van de koning. Er zullen mensen wonen en de vloek van de vernietiging zal er nooit meer zijn. Jeruzalem zal een veilige woonplaats zijn.

Dit is de plaag waarmee Jehovah alle volken zal geselen die oorlog voeren tegen Jeruzalem: hun vlees zal wegrotten terwijl ze op hun voeten staan, hun ogen zullen wegrotten in hun kassen en hun tong zal wegrotten in hun mond.

Op die dag zal Jehovah verwarring onder hen verspreiden. De een zal de hand van de ander vastgrijpen en ze zullen elkaar aanvallen. Ook Juda zal betrokken zijn bij de oorlog in Jeruzalem. Het vermogen van de omringende volken zal verzameld worden: grote hoeveelheden goud, zilver en kleding.

Ook de paarden, de muildieren, de kamelen, de ezels en al het vee in die kampen zullen getroffen worden door zo’n plaag.

Iedereen die overblijft van alle volken die tegen Jeruzalem strijden, zal elk jaar naar Jeruzalem gaan om zich te buigen voor de Koning, Jehovah van de legermachten, en om het Loofhuttenfeest te vieren. Maar als iemand uit de families van de aarde niet naar Jeruzalem gaat om zich te buigen voor de Koning, Jehovah van de legermachten, dan zal hij geen regen krijgen. En als de familie van Egypte niet komt en de stad binnengaat, zullen ze geen regen krijgen. In plaats daarvan zullen ze getroffen worden door de plaag waarmee Jehovah de volken geselt die niet komen om het Loofhuttenfeest te vieren. Dat zal de straf zijn voor de zonde van Egypte en voor de zonde van alle volken die niet komen om het Loofhuttenfeest te vieren.

Op die dag zullen de woorden “Heiligheid behoort Jehovah toe!” op de bellen van de paarden geschreven worden. De kookpotten in het huis van Jehovah zullen zijn als de schalen vóór het altaar. Elke kookpot in Jeruzalem en in Juda zal heilig zijn en zal Jehovah van de legermachten toebehoren, en iedereen die slachtoffers brengt zal binnenkomen en enkele daarvan gebruiken om te koken. Op die dag zal er in het huis van Jehovah van de legermachten geen Kanaäniet meer zijn.’