Ruth

Boekrol: Ruth (רוּת = Ruth)
Schrijver: Samuël
Waar geschreven: Israël
Geschrift voltooid: ca. 1090 v.Chr.
Beschreven periode: 11 jaar van bestuur door rechters


In de tijd dat de rechters rechtspraken, brak er hongersnood uit in het land. Daarom vertrok een man uit Bethlehem in Juda en ging als vreemdeling in de velden van Moab wonen, samen met zijn vrouw en zijn twee zonen. De man heette Elimelech, zijn vrouw heette Naomi en zijn twee zonen heetten Machlon en Chiljon. Het waren Efrathieten uit Bethlehem in Juda. En ze kwamen in de velden van Moab en bleven daar.

Na verloop van tijd stierf Elimelech, de man van Naomi, en ze bleef achter met haar twee zonen. Beide zonen trouwden later met een Moabitische vrouw. De ene vrouw heette Orpa en de andere Ruth. Ze bleven daar ongeveer tien jaar. Toen stierven ook de twee zonen, Machlon en Chiljon. Naomi bleef dus alleen achter, zonder haar beide kinderen en haar man. Omdat ze in Moab hoorde dat Jehovah aan zijn volk had gedacht door voor voedsel te zorgen, vertrok ze met haar schoondochters uit de velden van Moab en ging terug.

Ze vertrok dus uit de plaats waar ze met haar twee schoondochters had gewoond. Terwijl ze op de terugweg waren naar het land van Juda, zei Naomi tegen haar beide schoondochters: ‘Ga allebei maar terug naar het huis van je moeder. Mag Jehovah loyale liefde voor jullie tonen, net zoals jullie die voor je overleden man en voor mij hebben getoond. Mag Jehovah ervoor zorgen dat jullie geborgenheid vinden in het huis van een echtgenoot.’ Toen kuste Naomi hen, en ze barstten in tranen uit. Ze bleven tegen haar zeggen: ‘Nee, we gaan met u mee naar uw volk.’ Maar Naomi zei: ‘Ga terug, mijn dochters. Waarom zouden jullie met mij meegaan? Kan ik soms nog zonen krijgen, met wie jullie zouden kunnen trouwen? Ga terug, mijn dochters. Ga, want ik ben te oud om te trouwen. Zelfs al zou ik vannacht een echtgenoot vinden en zou ik nog zonen krijgen, zouden jullie dan op ze blijven wachten tot ze volwassen zijn en in de tussentijd niet hertrouwen? Nee, mijn dochters, als ik aan jullie denk, maakt het me bitter dat Jehovah zich tegen me heeft gekeerd.’

Opnieuw barstten ze in tranen uit, waarna Orpa haar schoonmoeder kuste en vertrok. Maar Ruth bleef bij haar. Dus zei Naomi: ‘Kijk, je schoonzus gaat terug naar haar volk en haar goden. Ga toch met haar mee.’

Maar Ruth zei: ‘Vraag me toch niet om u in de steek te laten en zonder u terug te gaan. Want waar u gaat, zal ik gaan, en waar u overnacht, zal ik overnachten. Uw volk zal mijn volk zijn, en uw God mijn God. Waar u sterft, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. Jehovah mag me zwaar straffen als iets anders dan de dood mij van u zou scheiden.’

Toen Naomi zag dat Ruth vastbesloten was met haar mee te gaan, probeerde ze haar niet meer om te praten. En ze gingen samen verder naar Bethlehem. Zodra ze in Bethlehem aankwamen, raakte de hele stad in rep en roer, en de vrouwen zeiden: ‘Is dat Naomi?’ Ze zei dan steeds tegen de vrouwen: ‘Noem me niet Naomi. Noem me Mara, want de Almachtige heeft mijn leven heel bitter gemaakt. Toen ik wegging had ik alles, maar Jehovah heeft me met lege handen laten terugkomen. Waarom zouden jullie me Naomi noemen als Jehovah zelf zich tegen me heeft gekeerd en de Almachtige me zo veel verdriet heeft bezorgd?’

Zo kwam Naomi terug uit de velden van Moab, samen met Ruth, haar Moabitische schoondochter. Ze kwamen in Bethlehem aan bij het begin van de gerstoogst.

Nu had Naomi een heel rijk familielid van de kant van haar man. Hij heette Boaz en hij kwam uit de familie van Elimelech.

Ruth, de Moabitische, zei tegen Naomi: ‘Laat me alstublieft naar de akkers gaan en halmen verzamelen achter iemand aan die me dat toestaat.’ Toen zei Naomi tegen haar: ‘Ga, mijn dochter.’ Ze ging dus op weg en ging in het veld achter de oogsters aan halmen verzamelen. Toevallig kwam ze op een stuk land dat van Elimelechs familielid Boaz was. Op dat moment kwam Boaz uit Bethlehem en hij zei tegen de oogsters: ‘Mag Jehovah met jullie zijn.’ Ze antwoordden: ‘Mag Jehovah je zegenen.’

Toen vroeg Boaz aan de jonge man die de leiding had over de oogsters: ‘Bij wie hoort deze jonge vrouw?’ De jonge man die de leiding had over de oogsters antwoordde: ‘De jonge vrouw is een Moabitische die met Naomi uit de velden van Moab is teruggekomen. Ze vroeg: “Mag ik alstublieft wat van het afgesneden graan verzamelen dat de oogsters hebben laten liggen?” En ze is de hele ochtend druk bezig geweest. Ze heeft net pas even rust genomen onder het afdak.’

Vervolgens zei Boaz tegen Ruth: ‘Luister eens, mijn dochter. Ga niet op een ander veld halmen verzamelen en ga niet ergens anders heen. Blijf dicht bij de jonge vrouwen die voor me werken. Kijk goed naar het veld dat ze aan het oogsten zijn en ga met ze mee. Ik heb de jonge mannen gezegd dat ze je niet mogen lastigvallen. Als je dorst hebt, ga dan naar de waterkruiken en drink van het water dat de jonge mannen hebben gehaald.’

Toen viel ze op haar knieën, boog diep en zei tegen hem: ‘Waaraan heb ik het te danken dat u zo goed voor me bent en waarom hebt u aandacht voor me, terwijl ik toch een buitenlandse ben?’ Boaz zei tegen haar: ‘Anderen hebben me uitgebreid verteld wat je na de dood van je man allemaal voor je schoonmoeder hebt gedaan, en dat je je vader en moeder en je geboorteland hebt verlaten om naar een volk te gaan dat je nog niet kende. Mag Jehovah je belonen voor wat je hebt gedaan en mag Jehovah, de God van Israël, je een volmaakt loon geven omdat je onder zijn vleugels bescherming hebt gezocht.’ Ze antwoordde: ‘U bent wel heel goed voor me, mijn heer, want u hebt me bijgestaan en u hebt uw dienares gerustgesteld. En ik ben niet eens bij u in dienst.’

Rond etenstijd zei Boaz tegen haar: ‘Kom, eet wat brood en doop het in de azijn.’ Ze ging dus naast de oogsters zitten en hij gaf haar wat geroosterd graan. Ze at tot ze genoeg had en ze hield nog iets over. Toen ze opstond om halmen te verzamelen, zei Boaz tegen zijn jonge mannen: ‘Laat haar ook halmen verzamelen tussen het afgesneden graan en val haar niet lastig. Trek ook vooral wat halmen uit de bundels en laat die voor haar liggen zodat ze die kan oprapen, en houd haar dan niet tegen.’

Ze bleef dus tot de avond halmen verzamelen op het veld. Toen ze het graan uit de halmen had geklopt, bleek het ongeveer een efa gerst te zijn. Ze pakte het op en ging de stad binnen, en haar schoonmoeder zag wat ze verzameld had. Ruth haalde ook het voedsel tevoorschijn dat ze na de maaltijd had overgehouden en gaf het aan haar.

Haar schoonmoeder zei tegen haar: ‘Waar heb je vandaag halmen verzameld? Waar heb je gewerkt? Laat de man die aandacht voor je heeft gehad, gezegend worden.’ Ze vertelde haar schoonmoeder dus over degene bij wie ze had gewerkt en zei: ‘De man bij wie ik vandaag heb gewerkt, heet Boaz.’ Naomi zei tegen haar schoondochter: ‘Mag hij gezegend worden door Jehovah, die niet is tekortgeschoten in zijn loyale liefde voor de levenden en de doden.’ Ze zei verder: ‘De man is familie van ons. Hij is een van onze terugkopers.’ Toen zei Ruth, de Moabitische: ‘Hij heeft ook tegen me gezegd: “Blijf dicht bij mijn jonge mensen totdat mijn hele oogst is binnengehaald.”’ Naomi zei tegen haar schoondochter Ruth: ‘Mijn dochter, het is beter dat je meegaat met de jonge vrouwen die voor hem werken, want op een ander veld word je misschien lastiggevallen.’

Ze bleef dus tot het einde van de gerstoogst en de tarweoogst dicht bij de jonge vrouwen van Boaz om halmen te verzamelen. Al die tijd woonde ze bij haar schoonmoeder.

Naomi, haar schoonmoeder, zei nu tegen haar: ‘Mijn dochter, moet ik geen thuis voor je zoeken zodat het goed met je zal gaan? Boaz is toch familie van ons? Bij hem heb je met de jonge vrouwen gewerkt. Vanavond gaat hij gerst wannen op de dorsvloer. Ga je dus wassen en wrijf je in met geurige olie. Doe dan je mooiste kleren aan en ga naar de dorsvloer. Laat hem niet merken dat je er bent tot hij klaar is met eten en drinken. Als hij gaat slapen, let dan op waar hij gaat liggen. Ga naar hem toe, haal de bedekking bij zijn voeten weg en ga daar liggen. Hij zal je wel vertellen wat je moet doen.’

Toen antwoordde Ruth: ‘Ik zal alles doen wat u zegt.’ Ze ging dus naar de dorsvloer en deed alles wat haar schoonmoeder haar had opgedragen. Ondertussen at en dronk Boaz, en hij voelde zich voldaan. Toen ging hij naast de graanhoop liggen. Daarna sloop Ruth ernaartoe, haalde de bedekking bij zijn voeten weg en ging liggen. Rond middernacht werd Boaz rillend wakker. Hij ging overeind zitten en zag een vrouw aan zijn voeten liggen. Hij zei: ‘Wie ben je?’ Ze antwoordde: ‘Ik ben Ruth, uw dienares. Spreid uw mantel over uw dienares uit, want u bent een terugkoper.’ Daarop zei hij: ‘Mag Jehovah je zegenen, mijn dochter. Hiermee laat je je loyale liefde nog sterker zien dan hiervoor. Je bent niet achter de jonge mannen aan gelopen, arm of rijk. Wees dus niet bang, mijn dochter. Ik zal precies doen wat je vraagt, want iedereen in de stad weet dat je een geweldige vrouw bent. Het is waar dat ik een terugkoper ben, maar er is een terugkoper die nauwer verwant is dan ik. Blijf vannacht maar hier, en als morgenochtend blijkt dat hij je wil terugkopen, prima! Laat hij je dan terugkopen. Maar als hij dat niet wil, dan zal ik je zelf terugkopen, zo zeker als Jehovah leeft. Blijf hier liggen tot het ochtend wordt.’

Ze bleef dus tot de ochtend aan zijn voeten liggen en stond op voordat het licht werd, zodat niemand haar zou herkennen. Toen zei hij: ‘Laat niet bekend worden dat er een vrouw op de dorsvloer is geweest.’ Hij zei ook: ‘Pak je omslagdoek eens en houd hem open.’ Ze hield hem dus open en hij deed er zes maten gerst in en gaf die aan haar. Daarna ging hij de stad in.

Ruth ging naar haar schoonmoeder, die zei: ‘Hoe is het gegaan, mijn dochter?’ Ze vertelde haar alles wat Boaz voor haar had gedaan. Ze voegde eraan toe: ‘Hij heeft me deze zes maten gerst gegeven en tegen me gezegd: “Ga niet met lege handen naar je schoonmoeder.”’ Toen zei Naomi: ‘Wacht rustig af, mijn dochter, tot je weet hoe het afloopt, want hij zal er alles aan doen om de zaak vandaag nog af te handelen.’

Boaz ging naar de stadspoort en ging daar zitten. Toen kwam de terugkoper voorbij over wie Boaz had verteld. En Boaz zei: ‘Kom even bij me zitten, zo-en-zo.’ Hij ging dus bij hem zitten. Toen zei Boaz tegen tien van de stadsoudsten: ‘Kom erbij zitten.’ En dat deden ze.

Boaz zei tegen de terugkoper: ‘Naomi, die uit de velden van Moab is teruggekomen, moet het stuk grond verkopen dat van onze broeder Elimelech was. Daarom dacht ik dat ik je dit moest laten weten: “Koop het stuk grond in het bijzijn van de inwoners en de oudsten van mijn volk. Als je het wilt terugkopen, koop het dan terug. Maar als je dat niet wilt, laat het me dan weten, want jij hebt het eerste recht op terugkoop, en dan kom ik.”’ Hij antwoordde: ‘Ik ben bereid het terug te kopen.’ Toen zei Boaz: ‘Op de dag dat je het veld van Naomi koopt, moet je het ook kopen van Ruth, de Moabitische, de vrouw van de overleden man, zodat de naam van de overleden man verbonden blijft aan zijn erfdeel.’ Hierop zei de terugkoper: ‘Ik kan het niet terugkopen, anders gaat het misschien ten koste van mijn eigen erfdeel. Koop jij het maar met mijn recht op terugkoop, want ik kan het niet terugkopen.’

Vroeger was het in Israël gebruikelijk om alle overeenkomsten in verband met terugkooprecht en ruil als volgt te bekrachtigen: een man moest zijn sandaal uittrekken en die aan de andere partij geven. Zo werd in Israël een overeenkomst bezegeld. Toen de terugkoper dus tegen Boaz zei: ‘Koop jij het maar’, trok hij zijn sandaal uit. Daarop zei Boaz tegen de oudsten en iedereen die erbij was: ‘Jullie zijn vandaag getuige dat ik alles van Naomi koop wat van Elimelech is geweest en wat van Chiljon en Machlon is geweest. Ik neem ook Ruth, de Moabitische, de weduwe van Machlon, tot vrouw, zodat de naam van de overleden man verbonden blijft aan zijn erfdeel en zodat zijn naam niet uit het midden van zijn broeders en uit zijn stad verdwijnt. Daar zijn jullie vandaag getuige van.’

En alle mensen in de stadspoort en de oudsten zeiden: ‘Wij zijn getuige! We bidden dat Jehovah de vrouw die in je huis komt zegent en dat ze zal zijn als Rachel en als Lea, die beiden het huis van Israël hebben gebouwd. Mag het je goed gaan in Efratha en mag je naam beroemd worden in Bethlehem. Mag je huis worden als het huis van Perez, de zoon van Tamar en Juda, door de nakomelingen die Jehovah je bij deze jonge vrouw zal geven.’

Boaz nam Ruth dus tot vrouw. Hij had gemeenschap met haar en Jehovah zorgde ervoor dat ze zwanger werd, en ze kreeg een zoon. Toen zeiden de vrouwen tegen Naomi: ‘Mag Jehovah gezegend worden, die je op deze dag niet zonder terugkoper heeft gelaten. Mag de naam van dit kind in Israël uitgeroepen worden! Hij heeft je je levenskracht teruggegeven en zal op je oude dag voor je zorgen, want hij is het kind van je schoondochter, die van je houdt en die meer voor je betekent dan zeven zonen.’ Naomi nam het kind en hield hem tegen zich aan, en ze ging voor hem zorgen. Toen gaven de buurvrouwen hem een naam. Ze zeiden: ‘Naomi heeft een zoon gekregen’ en ze noemden hem Obed. Hij is de vader van Isaï, Davids vader.

Dit is de afstammingslijn van Perez: Perez werd de vader van Hezron. Hezron werd de vader van Ram. Ram werd de vader van Amminadab. Amminadab werd de vader van Nahesson. Nahesson werd de vader van Salmon. Salmon werd de vader van Boaz. Boaz werd de vader van Obed. Obed werd de vader van Isaï, en Isaï werd de vader van David.