Boekrol: Prediker (קֹהֶלֶת = Kohelet)
Schrijver: Salomo
Waar geschreven: Jeruzalem
Geschrift voltooid: Vóór 1000 v.Chr.
De woorden van de bijeenbrenger, de zoon van David, de koning in Jeruzalem.
‘Volkomen zinloos!’, zegt de bijeenbrenger.
‘Volkomen zinloos! Alles is zinloos!’
Wat heeft een mens aan al zijn harde werk, aan al zijn gezwoeg onder de zon?
Een generatie gaat, een generatie komt, maar de aarde blijft altijd bestaan.
De zon komt op, de zon gaat onder en haast zich dan naar de plaats waar hij weer opkomt.
De wind waait naar het zuiden en draait weer naar het noorden.
Constant draait de wind in cirkels, hij draait en draait maar rond.
Alle rivieren stromen naar de zee en toch raakt de zee nooit vol.
De rivieren keren terug naar waar ze zijn begonnen om opnieuw te gaan stromen.
Alles is vermoeiend, zelfs erover praten lukt niemand.
Het oog wordt niet verzadigd van kijken, het oor raakt niet vol van horen.
Wat er was zal er weer zijn en wat gedaan is zal opnieuw worden gedaan.
Er is niets nieuws onder de zon.
Is er ook maar iets waarvan je kunt zeggen: ‘Kijk, iets nieuws’? Lang geleden was het er al, het was er lang voor onze tijd.
Niemand denkt aan mensen van vroeger, niemand denkt aan wie er later komen.
En ze zullen niet herdacht worden door wie nog weer later komen.
Ik, de bijeenbrenger, werd in Jeruzalem koning over Israël. Ik zette mijn hart erop met wijsheid alles te bestuderen en te onderzoeken wat er onder de hemel is gedaan, de trieste bezigheid die God de mensen heeft gegeven en die ze bezighoudt.
Ik heb alles gezien wat onder de zon wordt gedaan en ik zag dat alles zinloos was, het najagen van wind.
Wat krom is kan niet recht worden gemaakt en wat ontbreekt kan onmogelijk worden geteld.
Toen zei ik bij mezelf: ‘Ik heb veel wijsheid gekregen, meer dan iedereen die vóór mij in Jeruzalem was. Mijn hart heeft veel wijsheid en kennis vergaard.’ Ik legde me met heel mijn hart erop toe te ontdekken wat wijsheid is, wat waanzin is en wat dwaasheid is. Ook dat is het najagen van wind.
Want veel wijsheid brengt veel ergernis. En wie meer kennis krijgt, krijgt meer verdriet.
Toen zei ik bij mezelf: ‘Kom, laat ik het in plezier zoeken om te zien wat voor goeds dat oplevert.’ Maar ook dat bleek zinloos.
Ik zei over lachen: ‘Het is waanzin!’ en over plezier: ‘Wat heb je eraan?’
Naar hartenlust deed ik onderzoek door te genieten van wijn, maar ik behield mijn wijsheid. Ik omarmde zelfs dwaasheid om erachter te komen wat mensen het beste kunnen doen tijdens hun weinige levensdagen onder de hemel. Ik ondernam grote dingen. Ik bouwde huizen en plantte wijngaarden voor mezelf. Ik legde tuinen en parken aan voor mezelf en plantte daarin allerlei fruitbomen. Ik legde voor mezelf vijvers aan om een bos met jonge bomen te bevloeien. Ik kwam in het bezit van slaven en slavinnen, en er werden slaven in mijn huis geboren. Ook kreeg ik veel vee — runderen, schapen en geiten — meer dan mijn voorgangers in Jeruzalem. Ik verzamelde zilver en goud voor mezelf, de schatten van koningen en van provincies. Ik zorgde voor zangers en zangeressen, en ook wat mensen veel plezier bezorgt: een vrouw, ja, veel vrouwen. Ik groeide in aanzien en overtrof iedereen vóór mij in Jeruzalem. En ik behield mijn wijsheid.
Ik onthield mezelf niets wat ik verlangde. Ik gunde mijn hart elk pleziertje. Ik genoot van al mijn harde werk en dat was mijn beloning voor mijn gezwoeg. Maar toen ik nadacht over alles wat ik met mijn eigen handen had gedaan en over alles wat ik met hard werk en gezwoeg had bereikt, zag ik dat alles zinloos was, het najagen van wind. Er was niets van echte waarde onder de zon.
Toen richtte ik mijn aandacht op wijsheid en waanzin en dwaasheid. (Want wat kan de mens doen die na de koning komt? Alleen maar wat al gedaan is.) En ik zag dat wijsheid nuttiger is dan dwaasheid, net zoals licht nuttiger is dan duisternis.
De wijze heeft ogen in zijn hoofd, maar de dwaas loopt in duisternis rond. Ook ben ik gaan beseffen dat er één afloop is die hen allemaal treft. Toen zei ik bij mezelf: ‘Wat met de dwaas gebeurt, zal ook met mij gebeuren.’ Wat heb ik er dan aan gehad zo ontzettend wijs te worden? Dus zei ik bij mezelf: ‘Ook dat is zinloos.’ Want zowel aan de wijze als aan de dwaas is er geen blijvende herinnering. In de dagen die komen wordt iedereen vergeten. En hoe sterft de wijze? Samen met de dwaas.
Ik ging het leven haten, want alles wat onder de zon wordt gedaan, vond ik frustrerend. Alles was zinloos, het najagen van wind. Ik ging alles haten waarvoor ik zo hard had gewerkt onder de zon, omdat ik het moet achterlaten voor degene die na mij komt. En wie weet of hij wijs zal zijn of dwaas? Toch zal hij heersen over alles wat ik met zo veel moeite en wijsheid bereikt heb onder de zon. Ook dat is zinloos. In mijn hart voelde ik de wanhoop opkomen over al mijn harde werk en gezwoeg onder de zon. Want een mens kan hard werken, geleid door wijsheid, kennis en vaardigheid, maar hij zal alles moeten overdragen aan iemand die er niet voor heeft gewerkt. Ook dat is zinloos en heel triest.
Wat heeft een mens eigenlijk aan al zijn harde werk en de ambitie die hem motiveert om hard te werken onder de zon? Want zijn hele leven lang leiden zijn bezigheden tot verdriet en frustratie, en zelfs ’s nachts krijgt zijn hart nog geen rust. Ook dat is zinloos.
Er is niets beters voor een mens dan te eten en te drinken en te genieten van zijn harde werk. Ook dat komt uit de hand van de ware God, besefte ik, want wie eet en wie drinkt er beter dan ik?
De ware God geeft wijsheid, kennis en vreugde aan de mens die hem blij maakt, maar de zondaar houdt hij bezig met verzamelen en opsparen om het dan over te dragen aan degene die hem blij maakt. Ook dat is zinloos, het najagen van wind.
Voor alles is er een tijd, een tijd voor elke activiteit onder de hemel: een tijd voor geboorte en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om te ontwortelen, een tijd om te doden en een tijd om te genezen, een tijd om neer te halen en een tijd om op te bouwen, een tijd om te huilen en een tijd om te lachen,
een tijd om te jammeren en een tijd om te dansen, een tijd om stenen weg te gooien en een tijd om stenen te verzamelen, een tijd om te omhelzen en een tijd om niet te omhelzen, een tijd om te zoeken en een tijd om als verloren op te geven, een tijd om te bewaren en een tijd om weg te gooien, een tijd om uit elkaar te scheuren en een tijd om aan elkaar te naaien, een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken, een tijd om lief te hebben en een tijd om te haten, een tijd voor oorlog en een tijd voor vrede.
Wat heeft de werker aan al zijn inspanningen? Ik heb de bezigheden gezien die God aan de mensen heeft gegeven om ze bezig te houden. Hij heeft alles mooi gemaakt op zijn tijd. Hij heeft zelfs eeuwigheid in hun hart gelegd. Toch zal de mensheid het werk dat de ware God heeft gedaan nooit van begin tot eind doorgronden.
Ik ben tot de conclusie gekomen dat er voor hen niets beters is dan vrolijk te zijn en goed te doen tijdens hun leven, en ook dat iedereen eet en drinkt en geniet van al zijn harde werk. Het is een geschenk van God.
Ik ben te weten gekomen dat alles wat de ware God maakt eeuwig zal standhouden. Daar is niets aan toe te voegen en niets van af te doen. De ware God heeft het zo gemaakt, zodat mensen ontzag voor hem krijgen.
Wat er gebeurt is al gebeurd en wat zal komen is al geweest. Maar de ware God zoekt wat is nagejaagd.
Ik heb nog iets onder de zon gezien: op de plaats van het recht was slechtheid en op de plaats van rechtvaardigheid was slechtheid. Ik zei bij mezelf: ‘De ware God zal zowel de rechtvaardigen als de slechten oordelen, want er is een tijd voor elke daad en elke activiteit.’
Ik zei ook bij mezelf dat de ware God de mensen zal testen en ze zal laten zien dat ze net als dieren zijn. Want er is een afloop voor mensen en een afloop voor dieren — ze hebben allemaal dezelfde afloop. Zoals de één sterft, zo sterft de ander, en ze hebben allemaal maar één geest. De mens heeft dus niets voor op de dieren, want alles is zinloos. Ze gaan allemaal naar dezelfde plaats. Ze zijn allemaal uit stof ontstaan en ze keren allemaal tot stof terug. Wie weet eigenlijk of de geest van mensen opstijgt naar boven en of de geest van dieren afdaalt naar de aarde? En ik zag dat er niets beters is dan dat een mens geniet van zijn werk — dat is zijn beloning. Want wie kan hem in staat stellen te zien wat er zal gebeuren als hij er niet meer is?
Opnieuw richtte ik mijn aandacht op alle onderdrukking die er is onder de zon. Ik zag de tranen van de onderdrukten, en er was niemand om ze te troosten. Hun onderdrukkers hadden de macht, en er was niemand om ze te troosten. De mensen die al gestorven waren, prees ik gelukkiger dan de mensen die nog in leven waren. Maar nog beter af is degene die nog niet is geboren, die niets heeft gezien van de wandaden die onder de zon worden begaan.
Ik heb gezien dat moeite en vaardig werk vaak voortkomen uit rivaliteit tussen mensen. Ook dat is zinloos, het najagen van wind.
De dwaas zit met zijn handen over elkaar terwijl zijn vlees wegteert.
Beter is een hand vol rust dan twee handen vol hard werk en het najagen van wind.
Ik richtte mijn aandacht op nog iets anders dat zinloos is onder de zon: Er is een man die helemaal alleen is, zonder vriend. Hij heeft geen zoon of broer en er komt geen eind aan al zijn harde werk. Zijn ogen krijgen nooit genoeg van rijkdom. Maar vraagt hij zich weleens af: ‘Voor wie werk ik zo hard en ontzeg ik me zo veel goede dingen?’ Ook dat is zinloos en een trieste bezigheid.
Twee zijn beter dan één omdat hun harde werk een goede beloning oplevert. Want als de een valt, kan de ander hem overeind helpen. Maar wat gebeurt er met degene die valt als hij niemand heeft om hem overeind te helpen?
En als er twee bij elkaar gaan liggen, blijven ze warm. Maar hoe kun je in je eentje warm blijven? Iemand alleen kan door een ander overmeesterd worden, maar met zijn tweeën kun je tegen hem op. En een drievoudig koord kun je niet zo makkelijk kapottrekken.
Beter is een arm maar wijs kind dan een oude maar dwaze koning die niet meer wil luisteren naar een waarschuwing. Want hij kwam uit de gevangenis om koning te worden, ook al was hij tijdens het koningschap van de ander arm geboren. Ik zag wat er gebeurde met alle levenden die onder de zon rondliepen en met de jonge opvolger die opstond in de plaats van de ander. Zijn aanhangers waren niet te tellen, maar degenen die later komen zullen niet blij met hem zijn. Ook dat is zinloos, het najagen van wind.
Let op wat je doet als je naar het huis van de ware God gaat. Je kunt beter naderen om te luisteren dan om te offeren zoals de dwazen, want ze beseffen niet dat het slecht is wat ze doen.
Wees niet te vlug met je woorden en spreek niet overhaast vanuit je hart voor de ware God. Want de ware God is in de hemel maar jij bent op aarde. Wees daarom zuinig met je woorden. Want te veel zorgen leiden tot dromen en te veel woorden tot dwaas geklets. Als je een gelofte aan God doet, kom die dan zonder uitstel na, want hij is niet gesteld op dwazen. Kom je geloften na. Je kunt beter geen gelofte doen dan een gelofte niet nakomen. Laat niet toe dat je mond je doet zondigen en zeg niet in het bijzijn van de engel dat het een vergissing was. Waarom zou je de ware God kwaad maken met wat je zegt zodat hij het werk van je handen moet vernietigen? Want zoals veel zorgen tot dromen leiden, zo leiden veel woorden tot iets zinloos. Maar heb ontzag voor de ware God.
Als je ziet dat de arme wordt onderdrukt en dat recht en rechtvaardigheid geweld wordt aangedaan in je gebied, verbaas je daar dan niet over. Want de hoge ambtenaar wordt in de gaten gehouden door iemand die hoger is dan hij, en er zijn anderen die nog hoger zijn dan zij.
Ook wordt de opbrengst van het land onder hen allemaal verdeeld. Zelfs de koning wordt gediend door het veld.
Wie van zilver houdt raakt nooit verzadigd van zilver en wie van rijkdom houdt niet van inkomsten. Ook dat is zinloos.
Hoe meer goede dingen, hoe meer mensen die ze opmaken. En wat heeft de eigenaar eraan? Hij kan er alleen met zijn ogen naar kijken.
De dienaar slaapt goed, of hij nu weinig eet of veel, maar de rijke kan door zijn overvloed niet slapen.
Ik zag iets onder de zon dat heel triest was: iemand die rijkdommen oppot maar zichzelf daarmee schaadt. Door een rampzalige onderneming gaat die rijkdom verloren en wanneer hij vader wordt van een zoon, heeft hij geen bezit meer over.
Zo naakt als je uit de buik van je moeder bent gekomen, zo naakt zul je weer gaan, precies zoals je bent gekomen. En je kunt niets meenemen voor al je harde werk.
Ook dit is heel triest: precies zoals je bent gekomen, zo zul je weer gaan. Dus wat heb je eraan om maar te blijven zwoegen voor de wind? Ook eet je elke dag in duisternis, met veel frustratie, ziekte en ergernis.
Ik heb gezien dat dit goed en passend is: eten, drinken en genieten van al je harde werk en gezwoeg onder de zon tijdens de weinige levensdagen die de ware God je heeft gegeven, want dat is je beloning. En als de ware God een mens rijkdom en bezittingen geeft en hem in staat stelt ervan te genieten, dan moet hij zijn beloning nemen en blij zijn met zijn harde werk. Dat is een geschenk van God. Hij zal nauwelijks merken dat de dagen van zijn leven voorbijgaan, omdat de ware God hem bezighoudt met wat zijn hart blij maakt.
Ik heb onder de zon nog iets gezien dat triest is, en het komt onder de mensen veel voor: De ware God geeft een mens rijkdom, bezittingen en eer, zodat hij alles heeft waar hij naar verlangt. Toch stelt de ware God hem niet in staat ervan te genieten. Een vreemde heeft er misschien plezier van. Dat is zinloos en dieptreurig. Als een man honderd keer vader wordt, vele jaren leeft en een hoge leeftijd bereikt maar hij niet geniet van al zijn goede dingen voordat hij in het graf belandt, dan zeg ik: een doodgeboren kind is beter af dan hij. Want het kwam tevergeefs en verdween in het duister, en zijn naam is gehuld in duisternis. Ook al heeft het de zon nooit gezien en nooit iets geweten, het is toch beter af dan die man. Wat heb je eraan twee keer duizend jaar te leven als je niet kunt genieten? Gaat niet iedereen naar dezelfde plaats?
Al het harde werk van een mens dient om zijn mond te vullen, maar zijn honger wordt nooit gestild. Wat heeft de wijze voor op de dwaas? Wat heeft de arme eraan dat hij weet hoe hij moet overleven? Je kunt beter genieten van wat je ogen zien dan achter je verlangens aan lopen. Ook dat is zinloos, het najagen van wind.
Alles wat tot bestaan is gekomen, heeft al een naam gekregen. En het is bekend wat een mens is; hij kan niet in discussie gaan met degene die machtiger is dan hij. Hoe meer woorden, hoe minder zinvol. En wat heeft een mens eraan? Wie weet wat een mens in het leven het beste kan doen tijdens de weinige dagen van zijn zinloze bestaan, dat als een schaduw voorbijgaat? Wie kan hem vertellen wat er onder de zon zal gebeuren als hij er niet meer is?
Een goede naam is beter dan goede olie en de sterfdag beter dan de geboortedag. Je kunt beter naar een huis gaan waar rouw is dan naar een huis waar feest is. Dat is immers het einde van elk mens en de levende moet het ter harte nemen. Verdriet is beter dan lachen, want een droevig gezicht maakt het hart beter. Het hart van de wijze is in een huis van rouw, maar het hart van de dwaas is in een huis van vreugde.
Je kunt beter luisteren naar de terechtwijzing van een wijze dan naar het lied van dwazen. Want zoals doorns knetteren onder de pot, zo knettert het gelach van de dwaas. Ook dat is zinloos. Maar onderdrukking kan een wijze tot waanzin brengen en steekpenningen maken het hart corrupt.
Beter het einde van een zaak dan het begin. Beter geduldig dan hoogmoedig. Erger je niet te snel, want ergernis woont in het hart van dwazen.
Zeg niet: ‘Waarom was het vroeger beter dan nu?’ Zo’n vraag getuigt niet van wijsheid.
Wijsheid samen met een erfenis is iets goeds en biedt voordeel voor wie het daglicht zien. Want wijsheid is een bescherming, net als geld, maar het voordeel van kennis en wijsheid is dat ze de bezitter ervan in leven houden.
Kijk naar het werk van de ware God, want wie kan recht maken wat hij krom heeft gemaakt? Is de dag goed, laat dan zien dat het goed gaat, maar is de dag rampzalig, bedenk dan dat God beide heeft gemaakt. Mensen kunnen niet weten wat hun in de toekomst zal overkomen.
In mijn zinloze leven heb ik alles al gezien: van de rechtvaardige die ondanks zijn rechtvaardigheid sterft tot de slechte die ondanks zijn slechtheid lang leeft.
Wees niet al te rechtvaardig en doe niet al te wijs. Waarom zou je jezelf te gronde richten? Wees niet al te slecht en wees niet dwaas. Waarom zou je sterven vóór je tijd? Je kunt het beste de ene waarschuwing vasthouden zonder de andere los te laten, want wie ontzag heeft voor God luistert naar beide.
Wijsheid maakt een wijze man machtiger dan tien sterke mannen in een stad. Er is geen rechtvaardig mens op aarde die altijd het goede doet en nooit zondigt.
Besteed ook niet te veel aandacht aan elk woord dat mensen zeggen, anders hoor je nog dat je dienaar je vervloekt. Want in je hart weet je maar al te goed hoe vaak je zelf anderen hebt vervloekt.
Dat alles onderzocht ik met mijn wijsheid en ik zei: ‘Ik zal wijs worden.’ Maar het bleef onbereikbaar voor me. Wat tot bestaan is gekomen, is onbereikbaar en buitengewoon diep. Wie kan het begrijpen? Met heel mijn hart probeerde ik wijsheid en de achterliggende reden voor dingen te kennen, te onderzoeken en te doorgronden, en te begrijpen hoe slecht dwaasheid is en hoe dwaas waanzin is. Toen ontdekte ik dit: Bitterder dan de dood is de vrouw die als een vangnet is. Haar hart is als een sleepnet en haar handen zijn als boeien. Wie de ware God behaagt zal aan haar ontsnappen, maar de zondaar wordt door haar gevangen.
‘Kijk, dit heb ik gevonden’, zegt de bijeenbrenger. ‘Ik heb het een na het ander onderzocht om tot mijn conclusie te komen, maar waar ik steeds naar zocht, heb ik niet gevonden. Onder duizend mensen vond ik één man, maar ik vond geen vrouw onder hen. Dit is het enige dat ik heb gevonden: de ware God heeft de mensen oprecht gemaakt, maar zij hebben allerlei plannen bedacht.’
Wie is als de wijze? Wie weet de oplossing voor een probleem? De wijsheid van een mens laat zijn gezicht stralen en verzacht zijn strenge aanblik.
Ik zeg: ‘Gehoorzaam de bevelen van de koning uit eerbied voor de eed aan God. Haast je niet om bij hem vandaan te gaan. Neem geen stelling voor iets slechts. Hij kan immers doen wat hij wil, want het woord van de koning is bindend. Wie kan tegen hem zeggen: “Wat doet u?”’
Wie het gebod opvolgt komt niet in moeilijkheden, en het wijze hart kent de juiste tijd en procedure. Voor alles is er een tijd en procedure, want de mensheid heeft een overvloed aan problemen. Niemand weet wat er zal gebeuren, dus wie kan zeggen hoe het zal gebeuren?
Zoals geen mens macht heeft over de geest of de geest in bedwang kan houden, zo heeft niemand zeggenschap over de sterfdag. Zoals niemand verlof krijgt tijdens een oorlog, zo staat de slechtheid van mensen hun niet toe te ontsnappen.
Dat alles heb ik gezien, en ik legde me met heel mijn hart toe op alles wat onder de zon is gedaan, in een tijd waarin de ene mens over de andere mens heeft geheerst ten koste van de ander. En ik zag dat de slechte mensen werden begraven, degenen die de heilige plaats steeds in en uit gingen. Maar al snel werden ze vergeten in de stad waar ze zich zo hadden gedragen. Ook dat is zinloos.
Omdat een slechte daad niet snel wordt bestraft, voelt het hart van mensen zich gesterkt om kwaad te doen. Een zondaar kan wel honderd keer kwaad doen en toch lang leven. Maar ik besef ook dat het goed zal aflopen met hen die ontzag hebben voor de ware God, omdat ze ontzag voor hem hebben. Met de slechte mens zal het echter niet goed aflopen en hij zal zijn dagen, die als een schaduw zijn, niet verlengen, omdat hij geen ontzag heeft voor God.
Er gebeurt iets op aarde dat zinloos is: er zijn rechtvaardige mensen die behandeld worden alsof ze zich slecht hebben gedragen en slechte mensen die behandeld worden alsof ze zich rechtvaardig hebben gedragen. Ook dat, zeg ik, is zinloos.
Dus prees ik vreugde aan, want er is onder de zon niets beters voor de mens dan te eten en te drinken en te genieten. Die moet hem vergezellen bij zijn harde werk tijdens de levensdagen die de ware God hem geeft onder de zon.
Ik legde me met heel mijn hart erop toe wijsheid te krijgen en alles te zien wat op aarde gebeurt, en ik offerde er zelfs slaap voor op, dag en nacht. Toen overdacht ik al het werk van de ware God en ik besefte dat de mensen niet kunnen begrijpen wat er onder de zon gebeurt. Wat mensen ook proberen, ze kunnen het niet doorgronden. Ook al beweren ze wijs genoeg te zijn om het te weten, ze kunnen het niet echt begrijpen.
Ik nam dat alles ter harte en kwam tot de conclusie dat de rechtvaardigen en de wijzen, en ook hun werken, in de handen van de ware God zijn. Mensen zijn zich niet bewust van de liefde en de haat die er vóór hen was. Voor iedereen is de afloop hetzelfde, of je nu rechtvaardig of slecht bent, goed en rein of onrein, of je nu slachtoffers brengt of geen slachtoffers brengt, of je nu een goed mens bent of een zondaar, of je nu een eed zweert of juist voorzichtig bent met het zweren van een eed. Dit is iets verontrustends dat onder de zon gebeurt: omdat voor iedereen de afloop hetzelfde is, zit het hart van mensen vol slechtheid. Er is waanzin in hun hart tijdens hun leven en daarna sterven ze!
Er is hoop voor wie onder de levenden is, want een levende hond is beter af dan een dode leeuw. Want de levenden weten dat ze zullen sterven, maar de doden weten helemaal niets en ze hebben ook geen beloning meer, omdat elke herinnering aan hen verloren gaat. Ook hun liefde, hun haat en hun jaloezie zijn al vergaan. Ze hebben geen deel meer aan wat er onder de zon wordt gedaan.
Ga, eet je voedsel met vreugde en drink je wijn met een vrolijk hart, want de ware God is al ingenomen met wat je doet. Laat je kleding altijd wit zijn en vergeet nooit olie op je hoofd te doen. Geniet van het leven met de vrouw van wie je houdt, alle dagen die Hij je heeft gegeven in dit zinloze leven onder de zon, alle dagen van je zinloze bestaan. Want dat is je lot in dit leven van hard werken en zwoegen onder de zon. Doe wat je hand te doen vindt met heel je kracht, want er is geen werk, geen plan, geen kennis en geen wijsheid in het Graf, waar je naartoe gaat.
Ik heb nog iets gezien onder de zon: de snellen winnen niet altijd de wedstrijd of de sterken de oorlog, de wijzen hebben niet altijd het voedsel of de slimme mensen de rijkdom, en personen met kennis hebben niet altijd succes. Want tijd en toeval treffen hen allemaal. Bovendien weet de mens zijn tijd niet. Zoals vissen worden gevangen in een gemene fuik en vogels in een net, zo raken mensen verstrikt als ze plotseling overvallen worden door een tijd van ellende.
Ik heb onder de zon ook het volgende gezien over wijsheid en het maakte indruk op me. Er was een kleine stad met een paar mannen erin. Een machtige koning trok ertegen op, omsingelde haar en bouwde er grote belegeringswerktuigen tegen. Er was daar een arme maar wijze man, en hij redde de stad door zijn wijsheid. Maar niemand dacht nog aan die arme man. En ik zei tegen mezelf: ‘Wijsheid is beter dan macht, maar de wijsheid van een arme wordt veracht en naar zijn woorden wordt niet geluisterd.’
Je kunt beter luisteren naar de kalme woorden van wijzen dan naar het geschreeuw van een heerser onder dwazen.
Wijsheid is beter dan oorlogswapens, maar één zondaar kan veel goeds kapotmaken.
Zoals dode vliegen geurige olie bederven en laten stinken, zo bederft een kleine dwaasheid je wijsheid en eer.
Het hart van de wijze leidt hem op de goede weg, maar het hart van de dwaas leidt hem op het verkeerde pad. Welke weg de dwaas ook gaat, het ontbreekt hem aan verstand, en hij laat iedereen weten dat hij een dwaas is.
Als de woede van een heerser tegen je oplaait, verlaat dan je plaats niet, want kalmte bedwingt grote zonden.
Ik heb iets verontrustends gezien onder de zon, een fout die machthebbers vaak maken: dwazen krijgen allerlei hoge posities, terwijl rijken op lage posities blijven.
Ik heb slaven te paard gezien maar vorsten die te voet gaan als slaven.
Wie een kuil graaft, kan erin vallen. En wie een stenen muur doorbreekt, kan gebeten worden door een slang.
Wie stenen uithouwt, kan zich verwonden, en wie hout klooft, loopt gevaar.
Als een bijl bot is en je slijpt de snede niet, moet je veel kracht zetten. Maar met wijsheid heb je meer kans van slagen.
Als een slang bijt voordat hij bezworen is, heb je niets aan een vaardige bezweerder.
De woorden uit de mond van de wijze leiden tot gunst, maar de lippen van de dwaas worden zijn ondergang. De eerste woorden uit zijn mond zijn dwaasheid en zijn laatste woorden zijn rampzalige waanzin. Maar de dwaas blijft maar praten.
Een mens weet niet wat er zal gebeuren. Wie kan hem vertellen wat er na hem komen zal?
Het harde werk van de dwaas put hem uit. Hij weet niet eens de weg naar de stad te vinden.
Wee het land waar de koning nog maar een kind is en de bestuurders ’s morgens vroeg al aan het feestmaal beginnen! Gelukkig het land waar de koning een man van adel is en de bestuurders op gepaste tijden aan tafel gaan om kracht op te doen, niet om dronken te worden!
Wegens grote luiheid verzakken de balken van het dak en wegens slappe handen gaat het huis lekken.
Brood zorgt voor plezier en wijn maakt het leven aangenaam, maar geld voorziet in alle behoeften.
Vervloek de koning niet, zelfs niet in gedachten, en vervloek de rijke niet in je slaapkamer, want een vogel kan het geluid meevoeren, wat vleugels heeft kan herhalen wat gezegd is.
Denk aan je Grootse Schepper in de dagen van je jeugd, voordat de ellendige dagen komen en de jaren aanbreken waarin je zegt: ‘Ik geniet er niet meer van.’ Voordat de zon en het licht en de maan en de sterren duister worden en de wolken terugkeren na de stortregen. Op de dag dat de bewakers van het huis gaan trillen, de sterke mannen gebogen lopen, de maalsters ermee ophouden omdat er maar weinig over zijn en de vrouwen die door de vensters kijken het donker vinden. Als de deuren naar de straat zijn gesloten, het geluid van de molen zwak wordt, je al opstaat bij het geluid van een vogel en alle dochters van het lied vaag gaan klinken. Je bent bang voor hoogten en vindt het gevaarlijk op straat. De amandelboom bloeit, de sprinkhaan sleept zich voort en de kapperbes barst open, want de mens is op weg naar zijn blijvende woning en op straat lopen ze te rouwen. Voordat het zilveren koord wordt verwijderd, de gouden schaal wordt verbrijzeld, de kruik bij de bron wordt gebroken en het scheprad voor de waterput wordt verbrijzeld. Dan keert het stof terug naar de aarde, net zoals het was, en de geest keert terug naar de ware God, die hem gegeven heeft.
‘Volkomen zinloos!’, zegt de bijeenbrenger. ‘Alles is zinloos.’
De bijeenbrenger was wijs geworden en leerde het volk steeds wat hij wist. Hij dacht diep na en stelde een grondig onderzoek in om veel spreuken te verzamelen. De bijeenbrenger probeerde aangename woorden te vinden en zuivere woorden van waarheid vast te leggen.
De woorden van de wijzen zijn als ossenprikkels en hun verzamelde uitspraken als stevig ingeslagen spijkers. Ze zijn gegeven door één herder. Voor al het andere, mijn zoon, geldt deze waarschuwing: er worden zo veel boeken geschreven, er komt geen eind aan. Je daar te veel aan wijden, zal je uitputten.
Nu alles is gehoord, is dit de slotconclusie: heb ontzag voor de ware God en leef zijn geboden na, want dat is de hele verplichting van de mens. Van alles wat je doet, ook wat verborgen is, zal de ware God oordelen of het goed is of slecht.