Leviticus

Boekrol: Leviticus (Hebr. וַיִּקְרָא = wa'ji'kra)
Schrijver: Mozes
Waar geschreven: Wildernis (Sinaï, Negev, red.)
Geschrift voltooid: ca. 1512 v.Chr.
Beschreven periode: 1 maand (1512 v.Chr.)


En Jehovah riep Mozes en zei tegen hem vanuit de tent van samenkomst: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als iemand van jullie Jehovah een offer uit het vee wil aanbieden, moet dat een rund, een schaap of een geit zijn.

Als hij een rund wil aanbieden als brandoffer, moet dat een mannetje zijn zonder gebreken. Hij moet dat uit eigen vrije wil aanbieden vóór Jehovah bij de ingang van de tent van samenkomst. Hij moet zijn hand op de kop van het brandoffer leggen, en het zal worden aanvaard als verzoening voor hem.

Daarna moet de jonge stier vóór Jehovah worden geslacht. De priesters, de zonen van Aäron, moeten het bloed aanbieden en er alle kanten van het altaar bij de ingang van de tent van samenkomst mee besprenkelen. Het brandoffer moet gevild en in stukken gesneden worden. De priesters, de zonen van Aäron, moeten vuur op het altaar brengen en hout op het vuur leggen. De priesters, de zonen van Aäron, moeten de stukken van het offer met de kop en het niervet schikken op het hout dat op het vuur van het altaar ligt. De ingewanden en de schenkels moeten met water worden gewassen, en de priester moet dat alles op het altaar als een brandoffer in rook laten opgaan. Het is een vuuroffer waarvan de geur aangenaam is voor Jehovah.

Als hij een schaap of geit uit de kudde wil aanbieden als brandoffer, moet dat een jong mannetje zijn zonder gebreken. Het moet aan de noordkant van het altaar vóór Jehovah worden geslacht, en de priesters, de zonen van Aäron, moeten alle kanten van het altaar met het bloed besprenkelen. Het dier moet in stukken gesneden worden, en de priester moet de stukken met de kop en het niervet schikken op het hout dat op het vuur van het altaar ligt. Hij moet de ingewanden en de schenkels met water wassen, en de priester moet dat alles aanbieden en het op het altaar in rook laten opgaan. Het is een brandoffer, een vuuroffer waarvan de geur aangenaam is voor Jehovah.

Maar als hij een vogel aan Jehovah wil aanbieden als brandoffer, moet dat een tortelduif of een jonge duif zijn. De priester moet de vogel bij het altaar aanbieden, hem de kop afknijpen en hem op het altaar in rook laten opgaan, maar zijn bloed moet hij langs de zijkant van het altaar laten wegvloeien. Hij moet de krop en de veren verwijderen en naast het altaar gooien, aan de oostkant, op de plaats voor de as. Hij moet hem bij zijn vleugels inscheuren zonder hem in tweeën te verdelen. Daarna moet de priester hem in rook laten opgaan op het hout dat op het vuur van het altaar ligt. Het is een brandoffer, een vuuroffer waarvan de geur aangenaam is voor Jehovah.

Als iemand een graanoffer aan Jehovah aanbiedt, moet dat uit meelbloem bestaan, en hij moet er olie overheen gieten en er geurige hars op leggen. Vervolgens moet hij het naar de priesters, de zonen van Aäron, brengen. De priester moet een handvol nemen van de meelbloem, de olie en al de geurige hars, en hij moet dat op het altaar in rook laten opgaan als symbool van het hele offer. Het is een vuuroffer waarvan de geur aangenaam is voor Jehovah. Wat er van het graanoffer overblijft, is voor Aäron en zijn zonen, als een allerheiligst deel van de vuuroffers aan Jehovah.

Als je een graanoffer aanbiedt dat in de oven gebakken is, moet het van meelbloem gemaakt zijn: ongezuurde ringvormige broden, met olie bereid, of ongezuurde platte koeken, met olie bestreken.

Als je een graanoffer aanbiedt dat op de bakplaat bereid is, moet het van ongezuurde meelbloem gemaakt zijn, met olie bereid. Het moet in stukken worden gebroken en je moet er olie overheen gieten. Het is een graanoffer.

Als je een graanoffer aanbiedt dat in een pan bereid is, moet het gemaakt zijn van meelbloem met olie. Je moet het graanoffer dat daaruit bereid is naar Jehovah brengen. Het moet aangeboden worden aan de priester, die het naar het altaar zal brengen. En de priester moet een deel van het graanoffer eraf halen als symbool van het hele offer, en het op het altaar in rook laten opgaan. Het is een vuuroffer waarvan de geur aangenaam is voor Jehovah. Wat er van het graanoffer overblijft, is voor Aäron en zijn zonen, als een allerheiligst deel van de vuuroffers aan Jehovah.

Geen enkel graanoffer dat jullie aan Jehovah aanbieden, mag gezuurd zijn, want je mag geen zuurdesem of honing als een vuuroffer voor Jehovah in rook laten opgaan. Jullie mogen het wel aan Jehovah aanbieden als offer van de eerste opbrengst, maar het mag niet op het altaar komen voor een aangename geur.

Elk graanoffer dat je bereidt, moet met zout worden gekruid; het zout van het verbond van je God mag niet bij je graanoffer ontbreken. Aan elk offer dat je brengt, moet je zout toevoegen.

Als je het graanoffer van de eerste opbrengst aan Jehovah aanbiedt, moet je nieuw, geroosterd graan aanbieden, grofgemalen nieuwe korrels, als het graanoffer van je eerste opbrengst. Je moet er olie op doen en er geurige hars op leggen. Het is een graanoffer. De priester moet een deel van het grofgemalen graan en de olie met al de geurige hars in rook laten opgaan als symbool van het hele offer, als een vuuroffer voor Jehovah.

Als hij een vredeoffer wil aanbieden en daarvoor een rund uitkiest, een mannetje of een vrouwtje, dan moet hij een dier zonder gebreken aanbieden vóór Jehovah. Hij moet zijn hand op de kop van zijn offer leggen, en het moet bij de ingang van de tent van samenkomst worden geslacht. De priesters, Aärons zonen, moeten alle kanten van het altaar met het bloed besprenkelen. Hij moet een deel van het vredeoffer aanbieden als een vuuroffer voor Jehovah: het vet dat de ingewanden bedekt, al het vet rond de ingewanden, en de beide nieren met het vet dat daaraan zit bij de lendenen. Tegelijk met de nieren moet hij ook het aanhangsel van de lever verwijderen. Aärons zonen moeten dat alles op het altaar in rook laten opgaan, boven op het brandoffer dat op het hout op het vuur ligt. Het is een vuuroffer waarvan de geur aangenaam is voor Jehovah.

Als hij een schaap of geit wil aanbieden als vredeoffer aan Jehovah, moet dat een mannetje of een vrouwtje zijn zonder gebreken. Als hij een jonge ram wil offeren, dan moet hij die vóór Jehovah aanbieden. Hij moet zijn hand op de kop van zijn offer leggen, en het moet vóór de tent van samenkomst worden geslacht. Aärons zonen moeten alle kanten van het altaar met het bloed ervan besprenkelen. Hij moet het vet van het vredeoffer aanbieden als een vuuroffer voor Jehovah: de hele vetstaart, die hij bij het staartbeen moet verwijderen, en ook het vet dat de ingewanden bedekt, al het vet rond de ingewanden, en de beide nieren met het vet dat daaraan zit bij de lendenen. Tegelijk met de nieren moet hij ook het aanhangsel van de lever verwijderen. En de priester moet dat alles op het altaar in rook laten opgaan, als voedsel, een vuuroffer voor Jehovah.

Als hij een geit wil offeren, dan moet hij die vóór Jehovah aanbieden. Hij moet zijn hand op de kop ervan leggen, en het dier moet vóór de tent van samenkomst worden geslacht. Aärons zonen moeten alle kanten van het altaar met het bloed ervan besprenkelen. Dit is het deel dat hij als vuuroffer aan Jehovah moet aanbieden: het vet dat de ingewanden bedekt, al het vet rond de ingewanden, en de beide nieren met het vet dat daaraan zit bij de lendenen. Tegelijk met de nieren moet hij ook het aanhangsel van de lever verwijderen. De priester moet dat alles op het altaar in rook laten opgaan, als voedsel, een vuuroffer dat zorgt voor een aangename geur. Al het vet is bestemd voor Jehovah.

Dit is een blijvend voorschrift voor al jullie generaties, waar jullie ook wonen: jullie mogen nooit vet of bloed eten.”’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als iemand onopzettelijk zondigt door een van de dingen te doen die Jehovah verboden heeft, dan geldt het volgende: Als de gezalfde priester zondigt en schuld op het volk laadt, dan moet hij een jonge stier zonder gebreken aan Jehovah aanbieden als zondeoffer voor de zonde die hij begaan heeft. Hij moet de stier naar de ingang van de tent van samenkomst brengen, vóór Jehovah. En hij moet zijn hand op de kop van de stier leggen en de stier vóór Jehovah slachten. Dan moet de gezalfde priester wat bloed van de stier nemen en dat in de tent van samenkomst brengen. De priester moet zijn vinger in het bloed dopen en vóór Jehovah zeven keer wat van het bloed voor het gordijn van de heilige plaats spatten. De priester moet ook wat van het bloed strijken op de hoorns van het altaar waarop geurige wierook wordt gebrand, dat in de tent van samenkomst staat, vóór Jehovah. De rest van het bloed van de stier moet hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de ingang van de tent van samenkomst staat.

Dan moet hij al het vet van de stier voor het zondeoffer verwijderen, met inbegrip van het vet dat de ingewanden bedekt, het vet rond de ingewanden, en de beide nieren met het vet dat daaraan zit bij de lendenen. Tegelijk met de nieren moet hij ook het aanhangsel van de lever verwijderen. Dat is hetzelfde als wat verwijderd wordt bij een stier voor het vredeoffer. En de priester moet dat alles op het brandofferaltaar in rook laten opgaan.

Maar de huid van de stier en al zijn vlees met de kop, de schenkels en de darmen met inhoud — de rest van de stier — moet hij buiten het kamp laten brengen, naar een reine plaats, de plaats waar de as wordt gestort. Hij moet het in een houtvuur verbranden op de plaats waar de as wordt gestort.

Als de hele gemeenschap van Israël schuldig is geworden door onopzettelijk een zonde te begaan, maar de gemeente zich er niet van bewust was dat ze iets hadden gedaan wat Jehovah verboden had, en de zonde komt aan het licht, dan moet de gemeente een jonge stier als zondeoffer aanbieden en die vóór de tent van samenkomst brengen. De oudsten van de gemeenschap moeten vóór Jehovah hun handen op de kop van de stier leggen, en de stier moet vóór Jehovah worden geslacht.

Als iemand een oproep hoort om te getuigen, en hij is inderdaad getuige of heeft iets gezien of is iets te weten gekomen, maar hij geeft het niet aan, dan zondigt hij. Hij moet de gevolgen dragen van zijn overtreding.

En als iemand iets onreins aanraakt — of het nu gaat om het kadaver van een onrein wild dier, een onrein tam dier of een onrein krioelend dier — dan is hij onrein en is hij schuldig geworden, ook al besefte hij het niet. Ook als iemand zonder het te beseffen de onreinheid van een mens aanraakt — alles wat hem onrein kan maken — en hij wordt zich daarvan bewust, dan wordt hij schuldig.

En als iemand overhaast zweert iets te doen — iets goeds of iets slechts, het maakt niet uit wat het is — maar later beseft dat hij overhaast iets heeft gezworen, dan wordt hij schuldig.

Als blijkt dat hij schuldig is aan een van deze dingen, moet hij bekennen in welk opzicht hij gezondigd heeft. Hij moet ook een schuldoffer aan Jehovah brengen voor de zonde die hij heeft begaan, namelijk een vrouwelijk dier, een ooilam of een geitje, als zondeoffer. Dan moet de priester voor hem verzoening doen voor zijn zonde.

Maar als hij zich geen schaap kan veroorloven, dan moet hij Jehovah twee tortelduiven of twee jonge duiven als schuldoffer voor de zonde brengen, één als zondeoffer en één als brandoffer. Hij moet ze naar de priester brengen, die eerst het ene dier als zondeoffer zal aanbieden en het dier vlak bij de nek de kop zal afknijpen, zonder die eraf te trekken. Hij zal wat bloed van het zondeoffer tegen de zijkant van het altaar spatten, maar de rest van het bloed zal hij aan de voet van het altaar laten wegvloeien. Het is een zondeoffer. Het andere dier zal hij als een brandoffer behandelen volgens de voorgeschreven procedure. Zo moet de priester voor hem verzoening doen voor de zonde die hij heeft begaan, en hij zal vergeving krijgen.

Als hij zich geen twee tortelduiven of twee jonge duiven kan veroorloven, dan moet hij als offer voor zijn zonde een tiende efa meelbloem als zondeoffer brengen. Hij mag er geen olie aan toevoegen en er geen geurige hars op leggen, want het is een zondeoffer. Hij moet het naar de priester brengen, en de priester moet daarvan een handvol nemen als symbool van het hele offer en dat op het altaar in rook laten opgaan boven op de vuuroffers voor Jehovah. Het is een zondeoffer. Zo moet de priester voor hem verzoening doen voor de zonde die hij heeft begaan, om welke van deze zonden het ook gaat, en hij zal vergeving krijgen. De rest van het offer moet van de priester worden, net als bij het graanoffer.”’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Als iemand zich ontrouw gedraagt door onopzettelijk tegen de heilige dingen van Jehovah te zondigen, dan moet hij Jehovah een ram zonder gebreken uit de kudde als schuldoffer brengen. De waarde ervan in zilveren sikkels wordt vastgesteld volgens de standaardsikkel van de heilige plaats. Hij moet een vergoeding geven voor de zonde die hij tegen de heilige plaats heeft begaan, en er nog een vijfde van de waarde aan toevoegen. Hij moet dat aan de priester geven, zodat de priester voor hem verzoening kan doen met de ram voor het schuldoffer, en hij zal vergeving krijgen.

Als iemand zonder het te beseffen zondigt doordat hij een van de dingen doet die Jehovah verboden heeft, dan is hij toch schuldig en moet hij de verantwoordelijkheid dragen voor zijn overtreding. Hij moet uit de kudde een ram zonder gebreken, volgens de vastgestelde waarde, naar de priester brengen als schuldoffer. Dan moet de priester voor hem verzoening doen voor de onopzettelijke fout die hij onbewust heeft begaan, en die zal hem vergeven worden. Het is een schuldoffer. Hij heeft zich beslist schuldig gemaakt aan een zonde tegen Jehovah.’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Als iemand zondigt en zich ontrouw tegenover Jehovah gedraagt doordat hij zijn naaste bedriegt in verband met iets wat hem is toevertrouwd of als onderpand is gegeven, of doordat hij zijn naaste besteelt of afzet, of doordat hij iets vindt wat verloren was en erover liegt, en hij ook nog een valse eed aflegt nadat hij zo’n zonde heeft begaan, dan moet hij het volgende doen: Als hij gezondigd heeft en schuldig is, moet hij teruggeven wat hij gestolen heeft, wat hij door afpersing of afzetterij verkregen heeft, wat hem toevertrouwd is, wat een ander verloren had en hij gevonden heeft, of wat maar ook waarover hij een valse eed heeft afgelegd. Ook moet hij het volledig vergoeden en daar een vijfde van de waarde aan toevoegen. Op de dag waarop zijn schuld wordt bewezen, moet hij dat aan de eigenaar geven. En hij moet een schuldoffer voor Jehovah naar de priester brengen: een ram zonder gebreken uit de kudde, volgens de vastgestelde waarde, als schuldoffer. De priester moet verzoening voor hem doen vóór Jehovah, en hij zal vergeving krijgen voor wat hij ook maar gedaan heeft waardoor hij schuldig is geworden.’

Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes: ‘Geef Aäron en zijn zonen deze instructies: “Voor het brandoffer geldt de volgende wet: Het brandoffer moet de hele nacht tot aan de morgen op de vuurhaard op het altaar liggen, en het vuur op het altaar moet brandend worden gehouden. De priester moet zijn linnen ambtsgewaad aandoen en de korte broek van linnen aantrekken om zijn naaktheid te bedekken. Dan moet hij de as van het brandoffer dat op het altaar door het vuur verteerd is, verwijderen en naast het altaar leggen. Vervolgens moet hij zijn kleren uittrekken en andere kleren aandoen en de as naar een reine plaats buiten het kamp brengen. Het vuur op het altaar moet brandend worden gehouden. Het mag niet uitgaan. De priester moet er elke morgen hout op branden en het brandoffer erop schikken, en hij moet het vet van de vredeoffers daarop in rook laten opgaan. Het vuur op het altaar moet altijd brandend worden gehouden. Het mag niet uitgaan.

Voor het graanoffer geldt de volgende wet: De zonen van Aäron moeten het vóór Jehovah aanbieden, vóór het altaar. Een van hen moet een handvol meelbloem en wat olie van het graanoffer nemen en ook alle geurige hars die op het graanoffer ligt, en hij moet dat op het altaar in rook laten opgaan als symbool van het hele offer. De geur ervan is aangenaam voor Jehovah. Aäron en zijn zonen zullen eten wat ervan overblijft. Als ongezuurd brood zal het gegeten worden op een heilige plaats. Ze zullen het eten in het voorhof van de tent van samenkomst. Het mag niet met zuurdesem worden gebakken. Ik geef het hun als deel van mijn vuuroffers. Het is iets allerheiligst, net als het zondeoffer en het schuldoffer. Alle mannelijke nakomelingen van Aäron zullen het eten. Van generatie op generatie zal dat deel van Jehovah’s vuuroffers een blijvende voorziening voor hen zijn. Alles wat ermee in aanraking komt, zal heilig worden.”’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Dit is het offer dat Aäron en zijn zonen aan Jehovah moeten aanbieden op de dag waarop hij wordt gezalfd: een tiende efa meelbloem als een vast graanoffer, de ene helft ’s morgens en de andere helft ’s avonds. Het moet met olie worden bereid op een bakplaat. Je moet het goed met olie vermengen, en het gebakken en in stukken aanbieden als een graanoffer waarvan de geur aangenaam is voor Jehovah. Ook elke nakomeling die hem als gezalfde priester opvolgt, moet het bereiden. Het is een blijvend voorschrift: het offer moet in zijn geheel voor Jehovah in rook opgaan. Elk graanoffer van een priester moet in zijn geheel worden geofferd. Het mag niet gegeten worden.’

Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen: “Voor het zondeoffer geldt de volgende wet: Op de plaats waar het brandoffer wordt geslacht, moet ook het zondeoffer worden geslacht, vóór Jehovah. Het is iets allerheiligst. De priester die het voor de zonde offert, zal het eten. Het zal op een heilige plaats gegeten worden, in het voorhof van de tent van samenkomst.

Alles wat met het vlees van het offer in aanraking komt, zal heilig worden, en als wat bloed ervan op iemands kleding gespat is, moet je dat kledingstuk op een heilige plaats wassen. De aardewerken pot waarin het vlees gekookt is, moet verbrijzeld worden. Maar als het in een koperen pot gekookt is, moet die geschuurd en met water gewassen worden.

Elke man die priester is mag het eten. Het is iets allerheiligst. Maar als een deel van het bloed van een zondeoffer de tent van samenkomst is binnengebracht om in de heilige plaats verzoening te doen, mag het zondeoffer niet worden gegeten. Het moet verbrand worden.

Voor het schuldoffer geldt de volgende wet: Het is iets allerheiligst. Het schuldoffer moet geslacht worden op de plaats waar de brandoffers worden geslacht, en alle kanten van het altaar moeten met het bloed ervan besprenkeld worden. De priester moet al het vet ervan aanbieden: de vetstaart, het vet dat de ingewanden bedekt, en de beide nieren met het vet dat daaraan zit bij de lendenen. Tegelijk met de nieren moet hij ook het aanhangsel van de lever verwijderen. De priester moet dat alles op het altaar in rook laten opgaan als een vuuroffer voor Jehovah. Het is een schuldoffer. Elke man die priester is mag het eten, en het moet op een heilige plaats gegeten worden. Het is iets allerheiligst. De wet die geldt voor het zondeoffer, geldt ook voor het schuldoffer; het is voor de priester die er verzoening mee doet.

De priester die voor iemand een brandoffer aanbiedt, krijgt de huid van het brandoffer dat aan hem werd aangeboden.

Elk graanoffer dat in de oven gebakken is of dat in de pan of op de bakplaat bereid is, is voor de priester die het aanbiedt. Het zal van hem worden. Maar elk graanoffer dat met olie vermengd is of dat droog is, zal voor de zonen van Aäron zijn. Ze krijgen allemaal evenveel.

De volgende wet geldt voor het vredeoffer dat iemand aan Jehovah kan aanbieden: Wanneer hij het als een uiting van dankbaarheid aanbiedt, dan moet hij samen met het dankoffer ongezuurde ringvormige broden aanbieden, met olie bereid, ongezuurde platte koeken, met olie bestreken, en ringvormige broden gemaakt van meelbloem, goed vermengd met olie. Bij de vredeoffers die hij als dankoffer brengt, moet hij ook ringvormige gezuurde broden aanbieden. Van elk offer moet hij één stuk als een heilig deel aan Jehovah aanbieden. Het is voor de priester die het bloed van de vredeoffers sprenkelt. Het vlees van de vredeoffers die hij als dankoffer brengt, moet worden gegeten op de dag dat hij het offert. Hij mag er niets van bewaren tot de volgende ochtend.

Als het slachtoffer dat hij brengt een gelofteoffers of een vrijwillig offer is, dan moet het worden gegeten op de dag dat hij zijn slachtoffer aanbiedt. Wat ervan overblijft, mag ook de volgende dag nog worden gegeten. Maar wat er op de derde dag nog van het vlees van het slachtoffer over is, moet verbrand worden. Als er op de derde dag toch iets van het vlees van zijn vredeoffer wordt gegeten, dan zal degene die het aanbiedt, niet met goedkeuring worden aanvaard. Het zal hem geen voordeel opleveren; het is iets walgelijks, en wie ervan eet, moet de gevolgen dragen van zijn overtreding. Vlees dat met iets onreins in aanraking komt, mag niet gegeten worden. Het moet verbrand worden. Iedereen die rein is, mag het reine vlees eten.

Als iemand die onrein is het vlees eet van het vredeoffer, dat voor Jehovah is, moet hij uit zijn volk worden verwijderd. En als iemand iets onreins aanraakt, of het nu gaat om de onreinheid van een mens, een onrein dier of iets anders wat onrein en afschuwelijk is, en hij eet van het vlees van het vredeoffer, dat voor Jehovah is, dan moet hij uit zijn volk worden verwijderd.”’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Jullie mogen geen vet van een stier, een jonge ram of een geit eten. Het vet van een dier dat dood wordt aangetroffen of dat door een ander dier gedood is, mag wel voor andere doelen worden gebruikt, maar het mag beslist niet gegeten worden. Want wie vet eet van een dier dat hij als vuuroffer aan Jehovah aanbiedt, moet uit zijn volk worden verwijderd.

Waar je ook woont, je mag geen bloed eten, niet van vogels en niet van andere dieren. Iedereen die bloed eet, moet uit zijn volk worden verwijderd.”’

Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als iemand een vredeoffer aan Jehovah brengt, moet hij een deel van dat vredeoffer aan Jehovah aanbieden. Met zijn eigen handen moet hij het vet samen met het borststuk als een vuuroffer aan Jehovah brengen, en hij moet het heen en weer bewegen als een beweegoffer vóór Jehovah. De priester moet het vet op het altaar in rook laten opgaan, maar het borststuk is voor Aäron en zijn zonen.

De rechterpoot van je vredeoffers moet je als een heilig deel aan de priester geven. De zoon van Aäron die het bloed van de vredeoffers en het vet aanbiedt, krijgt de rechterpoot als deel. Want ik neem het borststuk van het beweegoffer en de poot van het heilige deel van de vredeoffers van de Israëlieten, en ik geef die aan de priester Aäron en zijn zonen. Het is een blijvend voorschrift voor de Israëlieten.

Dat is het deel van de vuuroffers voor Jehovah dat gereserveerd moet worden voor Aäron en zijn zonen, de priesters, vanaf de dag dat ze zijn aangeboden om Jehovah als priester te dienen. Op de dag dat Jehovah hen zalfde, gebood hij dat ze dat deel moesten krijgen van de Israëlieten. Het is een blijvend voorschrift voor al hun generaties.”’

Dat is de wet die geldt voor het brandoffer, het graanoffer, het zondeoffer, het schuldoffer, het installatieoffer en het vredeoffer, zoals Jehovah Mozes op de berg Sinaï gebood op de dag dat hij de Israëlieten opdroeg hun offers aan Jehovah aan te bieden in de Sinaïwoestijn.

Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes: ‘Haal Aäron en zijn zonen, de kleding, de zalfolie, de stier voor het zondeoffer, de twee rammen en de mand met ongezuurd brood, en laat de hele gemeenschap samenkomen bij de ingang van de tent van samenkomst.’

Mozes deed wat Jehovah hem had opgedragen, en de gemeenschap verzamelde zich bij de ingang van de tent van samenkomst. Toen zei Mozes tegen de gemeenschap: ‘Dit is wat Jehovah ons heeft opgedragen te doen.’ Mozes liet Aäron en zijn zonen naar voren komen en waste ze met water. Daarna deed hij Aäron het gewaad aan, bond hem de sjerp om en trok hem de mouwloze mantel aan. Hij deed hem de efod aan en maakte die vast met de geweven gordel van de efod, die hij hem stevig ombond. Vervolgens deed hij hem de borsttas om en legde daarin de urim en de tummim. Daarna zette Mozes hem de tulband op het hoofd, en aan de voorkant van de tulband bevestigde hij de blinkende gouden plaat, het heilige teken van opdracht, zoals Jehovah hem had opgedragen.

Toen nam Mozes de zalfolie en zalfde de tabernakel en alles wat daarin was, en heiligde dat alles. Daarna spatte hij zeven keer wat van de zalfolie op het altaar, en hij zalfde het altaar, alle bijbehorende voorwerpen en het bekken met onderstel. Zo heiligde hij die. Tot slot goot hij wat van de zalfolie over Aärons hoofd uit en zalfde hem. Zo heiligde hij hem.

Vervolgens liet Mozes de zonen van Aäron naar voren komen en trok hun de gewaden aan, bond hun de sjerpen om en zette hun de hoofddeksels op, zoals Jehovah hem had opgedragen.

Toen liet hij de stier voor het zondeoffer brengen, en Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van de stier voor het zondeoffer. Mozes slachtte het dier, nam met zijn vinger wat van het bloed en streek het op alle hoorns van het altaar om het altaar van zonde te reinigen. De rest van het bloed goot hij uit aan de voet van het altaar. Zo heiligde hij het om er verzoening op te doen. Daarna nam Mozes al het vet dat op de ingewanden zat, het aanhangsel van de lever en de beide nieren met hun vet, en hij liet alles op het altaar in rook opgaan. De rest van de stier liet hij met de huid, het vlees en de darminhoud buiten het kamp verbranden, zoals Jehovah hem had opgedragen.

Toen liet hij de ram voor het brandoffer naar voren brengen, en Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van de ram. Mozes slachtte de ram en besprenkelde het altaar aan alle kanten met het bloed. Hij sneed de ram in stukken, en hij liet de kop, de stukken en het niervet in rook opgaan. De ingewanden en de schenkels waste hij met water, waarna hij de hele ram op het altaar in rook liet opgaan. Het was een brandoffer waarvan de geur aangenaam was. Het was een vuuroffer voor Jehovah, zoals Jehovah Mozes had opgedragen.

Toen liet hij de tweede ram brengen, de installatieram, en Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van de ram. Mozes slachtte de ram, nam wat van het bloed en deed dat op de rechteroorlel van Aäron, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet. Vervolgens liet Mozes Aärons zonen naar voren komen en deed wat van het bloed op hun rechteroorlel, op de duim van hun rechterhand en op de grote teen van hun rechtervoet. Met de rest van het bloed besprenkelde Mozes alle kanten van het altaar.

Toen nam hij het vet, de vetstaart, al het vet dat op de ingewanden zat, het aanhangsel van de lever, de beide nieren met hun vet en de rechterpoot. Uit de mand met ongezuurd brood, die vóór Jehovah stond, nam hij één ongezuurd ringvormig brood, één ringvormig brood dat met olie bereid was en één platte koek. Hij legde die op de vette stukken en de rechterpoot. Daarna legde hij dat alles op de handpalmen van Aäron en zijn zonen om het vervolgens als een beweegoffer vóór Jehovah heen en weer te bewegen. Toen nam Mozes alles uit hun handen en hij liet het op het altaar boven op het brandoffer in rook opgaan. Het was een installatieoffer en de geur ervan was aangenaam. Het was een vuuroffer voor Jehovah.

Vervolgens nam Mozes het borststuk en bewoog dat als een beweegoffer vóór Jehovah heen en weer. Dat deel van de installatieram was voor Mozes, zoals Jehovah Mozes had opgedragen.

En Mozes nam wat van de zalfolie en wat van het bloed dat op het altaar was en spatte dat op Aäron en zijn kleding en op zijn zonen en hun kleding. Zo heiligde hij Aäron en zijn kleding en zijn zonen en hun kleding.

Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn zonen: ‘Kook het vlees bij de ingang van de tent van samenkomst, en eet het daar met het brood dat in de installatiemand zit. Want zo is het mij opgedragen: “Aäron en zijn zonen moeten het eten.” Wat er van het vlees en het brood overblijft, moeten jullie verbranden. Jullie mogen zeven dagen lang niet weggaan bij de ingang van de tent van samenkomst, totdat de dagen van jullie installatie voorbij zijn, want het duurt zeven dagen om jullie als priester te installeren. Jehovah heeft geboden dat we de overige dagen hetzelfde moeten doen als vandaag, om verzoening voor jullie te doen. Zeven dagen lang moeten jullie dag en nacht bij de ingang van de tent van samenkomst blijven en jullie verplichting tegenover Jehovah nakomen, zodat jullie niet sterven; want zo is het mij geboden.’

En Aäron en zijn zonen deden alles wat Jehovah via Mozes geboden had.

Op de achtste dag riep Mozes Aäron en zijn zonen en de oudsten van Israël bij zich. Hij zei tegen Aäron: ‘Haal voor jezelf een jong kalf als zondeoffer en een ram als brandoffer, dieren zonder gebreken, en bied ze vóór Jehovah aan. Maar zeg tegen de Israëlieten: “Neem een geitenbok als zondeoffer, en een kalf en een jonge ram, allebei van een jaar oud en zonder gebreken, als brandoffer, en een stier en een ram als vredeoffers, om die vóór Jehovah te offeren, en ook een graanoffer dat met olie vermengd is, want vandaag zal Jehovah aan jullie verschijnen.”’

Ze brachten alles wat Mozes geboden had vóór de tent van samenkomst. Toen kwam de hele gemeenschap dichterbij om vóór Jehovah te staan. En Mozes zei: ‘Dit is wat Jehovah jullie heeft opgedragen. Als jullie dat doen, zal Jehovah zijn glorie aan jullie tonen.’ Toen zei Mozes tegen Aäron: ‘Ga naar het altaar en bied je zondeoffer en je brandoffer aan, en doe verzoening voor jezelf en je huis. Bied daarna het offer van het volk aan en doe verzoening voor hen, zoals Jehovah geboden heeft.’

Aäron ging meteen naar het altaar en slachtte het kalf dat voor hemzelf als zondeoffer bestemd was. Daarna boden Aärons zonen hem het bloed aan, en hij doopte zijn vinger in het bloed en streek het op de hoorns van het altaar. De rest van het bloed goot hij aan de voet van het altaar uit. Het vet, de nieren en het aanhangsel van de lever van het zondeoffer liet hij op het altaar in rook opgaan, zoals Jehovah Mozes had opgedragen. Het vlees en de huid verbrandde hij buiten het kamp.

Toen slachtte Aäron het brandoffer. Zijn zonen reikten hem het bloed aan en hij besprenkelde alle kanten van het altaar ermee. Ze reikten hem de stukken van het brandoffer en de kop ervan aan, en hij liet die op het altaar in rook opgaan. Verder waste hij de ingewanden en de schenkels en liet die op het brandoffer op het altaar in rook opgaan.

Daarna bood hij het offer voor het volk aan. Hij nam de bok die voor het volk als zondeoffer bestemd was, slachtte die en bereidde die als zondeoffer, net zoals het eerste dier. Toen bood hij het brandoffer aan en behandelde het volgens de voorgeschreven procedure.

Vervolgens bood hij het graanoffer aan. Hij nam er een handvol van en liet dat op het altaar in rook opgaan. Dat offer kwam nog bij het morgenbrandoffer.

Daarna slachtte hij de stier en de ram voor het vredeoffer, dat voor het volk was. Zijn zonen reikten hem het bloed aan en hij besprenkelde alle kanten van het altaar ermee. Wat de vette stukken van de stier betreft, de vetstaart van de ram, het vet dat de ingewanden bedekt, de nieren en het aanhangsel van de lever, al die vette stukken legden ze op de borststukken, waarna hij de vette stukken op het altaar in rook liet opgaan. Maar de borststukken en de rechterpoot bewoog Aäron als een beweegoffer vóór Jehovah heen en weer, zoals Mozes geboden had.

Nadat Aäron het zondeoffer, het brandoffer en de vredeoffers had gebracht, hief hij zijn handen op naar het volk, zegende hen en daalde af. Tot slot gingen Mozes en Aäron de tent van samenkomst binnen. Toen ze weer naar buiten kwamen, zegenden ze het volk.

Daarna toonde Jehovah zijn glorie aan het hele volk. Er ging vuur uit van Jehovah en dat verteerde het brandoffer en de vette stukken op het altaar. Toen het volk dat zag, begonnen ze te juichen en bogen ze diep.

Later namen Aärons zonen Nadab en Abihu allebei hun vuurpan, deden er vuur in en legden daar wierook op. Toen gingen ze vóór Jehovah onwettig vuur offeren, wat hij hun niet had opgedragen. Hierop ging er vuur uit van Jehovah dat hen verteerde. Zo stierven ze vóór Jehovah. Toen zei Mozes tegen Aäron: ‘Dit heeft Jehovah gezegd: “Ik moet geheiligd worden door degenen die dicht bij mij zijn en ik moet voor de ogen van het hele volk geëerd worden.”’ Aäron zweeg.

Mozes riep Misaël en Elsafan, de zonen van Aärons oom Uzziël, en zei tegen ze: ‘Kom hier, haal je broeders bij de heilige plaats weg en draag ze naar een plek buiten het kamp.’ Ze kwamen naar voren en droegen de lichamen, met de gewaden nog aan, naar een plek buiten het kamp, zoals Mozes hun had gezegd.

Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn andere zonen Eleazar en Ithamar: ‘Jullie mogen je haar niet onverzorgd laten en je kleren niet scheuren, anders zullen jullie sterven en zal God kwaad worden op de hele gemeenschap. Jullie broeders van het huis van Israël zullen treuren om degenen die Jehovah met vuur heeft gedood. Maar jullie mogen niet weggaan bij de ingang van de tent van samenkomst, anders zullen jullie sterven, want Jehovah’s zalfolie is op jullie.’ Ze deden wat Mozes had gezegd.

Toen zei Jehovah tegen Aäron: ‘Jij en je zonen mogen geen wijn of andere alcoholische dranken drinken wanneer jullie de tent van samenkomst binnengaan, anders zullen jullie sterven. Het is een blijvend voorschrift voor al jullie generaties. Dat is om onderscheid te maken tussen wat heilig en niet heilig is en tussen wat onrein en rein is, en om de Israëlieten alle voorschriften te leren die Jehovah via Mozes aan hen heeft bekendgemaakt.’

Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn zonen die nog in leven waren, Eleazar en Ithamar: ‘Neem het deel van het graanoffer dat is overgebleven van de vuuroffers voor Jehovah en eet het als ongezuurd brood naast het altaar, want het is iets allerheiligst. Jullie moeten het op een heilige plaats eten, want het is het deel van de vuuroffers voor Jehovah dat voor jou en je zonen bestemd is. Zo is het mij geboden. Jij en je zonen en dochters moeten ook het borststuk van het beweegoffer en de poot van het heilige deel op een reine plaats eten, want die delen van de vredeoffers van de Israëlieten zijn bestemd voor jou en je zonen. De poot van het heilige deel en het borststuk van het beweegoffer moeten tegelijk met de vuuroffers van het vet worden gebracht om die als beweegoffer vóór Jehovah heen en weer te bewegen. Dat deel zal een blijvende voorziening zijn voor jou en je zonen, zoals Jehovah geboden heeft.’

Mozes zocht overal naar de bok voor het zondeoffers en kwam erachter dat die volledig was verbrand. Daarom werd hij boos op Eleazar en Ithamar, de zonen van Aäron die nog in leven waren. Hij zei: ‘Waarom hebben jullie het zondeoffer niet gegeten in de heilige plaats? Het is namelijk iets allerheiligst en hij heeft het aan jullie gegeven om de verantwoordelijkheid te dragen voor de overtreding van de gemeenschap en om verzoening voor hen te doen vóór Jehovah. Nu is het bloed van het offer de heilige plaats niet binnengebracht. Jullie hadden het echt in de heilige plaats moeten eten, zoals mij was opgedragen.’ Aäron antwoordde Mozes: ‘Luister! Vandaag hebben ze hun zondeoffer en hun brandoffer vóór Jehovah aangeboden, en toch is mij dit allemaal overkomen. Als ik vandaag het zondeoffer had gegeten, zou Jehovah daar dan blij mee zijn geweest?’ Toen Mozes dat hoorde, nam hij er genoegen mee.

Jehovah zei tegen Mozes en Aäron: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Dit zijn de landdieren die jullie mogen eten: alle dieren die gespleten hoeven hebben met een volledige kloof en die herkauwen, mogen gegeten worden.

Maar de volgende dieren die herkauwen of gespleten hoeven hebben, mogen jullie niet eten: De kameel, want die herkauwt wel maar heeft geen gespleten hoeven. Die is voor jullie onrein. Ook de klipdas, want die herkauwt wel maar heeft geen gespleten hoeven. Die is voor jullie onrein. Ook de haas, want die herkauwt wel maar heeft geen gespleten hoeven. Die is voor jullie onrein. Ook het varken, want het heeft wel gespleten hoeven met een volledige kloof maar het herkauwt niet. Het is voor jullie onrein. Jullie mogen niet van hun vlees eten en hun kadavers niet aanraken. Ze zijn voor jullie onrein.

Dit mogen jullie eten van alles wat in het water leeft: Alles in de zee en in de rivieren wat vinnen en schubben heeft, mogen jullie eten. Maar alles in de zee en in de rivieren wat geen vinnen en schubben heeft, is voor jullie iets walgelijks, of het nu gaat om krioelende dieren of andere dieren die in het water leven. Ze moeten echt iets walgelijks voor jullie zijn. Jullie mogen hun vlees niet eten en jullie moeten een afschuw hebben van hun kadavers. Alles in het water wat geen vinnen en schubben heeft, is voor jullie iets walgelijks.

Van deze vliegende dieren moeten jullie een afschuw hebben. Ze mogen niet gegeten worden, want ze zijn iets walgelijks: de arend, de visarend, de zwarte gier, de rode wouw, alle soorten zwarte wouwen, alle soorten raven, de struisvogel, de uil, de meeuw, alle soorten valken, de steenuil, de aalscholver, de ransuil, de zwaan, de pelikaan, de gier, de ooievaar, alle soorten reigers, de hop en de vleermuis. Ook elk gevleugeld insect dat op vier poten loopt, is voor jullie iets walgelijks.

Alleen de gevleugelde insecten die op vier poten lopen en die ook een stel poten hebben waarmee ze kunnen springen, mogen jullie eten. De volgende mag je eten: gewone sprinkhanen, de verschillende soorten treksprinkhanen, andere eetbare sprinkhanen en krekels. Alle andere gevleugelde insecten die op vier poten lopen, zijn voor jullie iets walgelijks. Daardoor zouden jullie jezelf onrein maken. Iedereen die zo’n dier aanraakt als het dood is, zal tot de avond onrein zijn. En wie zo’n dood dier oppakt, moet zijn kleren wassen en zal tot de avond onrein zijn.

Alle dieren die wel gespleten hoeven hebben maar geen volledige kloof en die niet herkauwen, zijn voor jullie onrein. Iedereen die ze aanraakt, zal onrein zijn. Alle dieren met vier poten die op hun hele voetzool lopen, zijn voor jullie onrein. Iedereen die hun kadaver aanraakt, zal tot de avond onrein zijn. Wie hun kadaver oppakt, moet zijn kleren wassen, en hij zal tot de avond onrein zijn. Die dieren zijn voor jullie onrein.

Van de krioelende dieren op aarde zijn de volgende voor jullie onrein: de blindmuis, de muis, alle soorten hagedissen, de gekko, de grote hagedis, de salamander, de zandhagedis en de kameleon. Die krioelende dieren zijn voor jullie onrein. Iedereen die zo’n dier aanraakt als het dood is, zal tot de avond onrein zijn.

Elk voorwerp waarop ze vallen als ze doodgaan, zal onrein zijn, of het nu gaat om een houten voorwerp, een kledingstuk, een huid of een zak. Elk voorwerp dat gebruikt wordt, moet in water worden ondergedompeld en zal tot de avond onrein zijn. Daarna zal het weer rein zijn. Als ze in een aardewerken kruik vallen, moet je die verbrijzelen, en alles wat erin zat, zal onrein zijn. Elke voedselsoort die in contact komt met water uit zo’n kruik, zal onrein zijn, en als er iets drinkbaars in zo’n kruik zit, zal het onrein zijn. Alles waarop zo’n dood dier valt, zal onrein zijn. Of het nu om een oven of een kookstel gaat, het moet in stukken gebroken worden. Die zijn onrein, en ze moeten voor jullie onrein blijven. Maar als ze in een bron of een waterput vallen, zullen die gewoon rein blijven. Iemand die zo’n dood dier aanraakt, zal wél onrein zijn. Als zo’n dood dier valt op plantenzaad dat nog gezaaid moet worden, is het zaad rein. Maar als zo’n dood dier valt op zaad dat natgemaakt is, dan is het zaad voor jullie onrein.

Als een dier dat gegeten mag worden doodgaat, zal iemand die het kadaver aanraakt tot de avond onrein zijn. Wie van het kadaver eet, moet zijn kleren wassen en zal tot de avond onrein zijn. Wie het kadaver oppakt, moet zijn kleren wassen en zal tot de avond onrein zijn. Alle krioelende dieren op aarde zijn iets walgelijks. Ze mogen niet gegeten worden. Alle krioelende dieren die op hun buik kruipen of die op vier poten lopen of veelpotig zijn, mogen jullie niet eten, want ze zijn iets walgelijks. Maak jezelf niet tot iets walgelijks door je met een krioelend dier te verontreinigen, want dan zou je onrein worden. Want ik ben Jehovah, jullie God, en jullie moeten je heiligen en heilig worden, want ik ben heilig. Verontreinig jezelf dus niet met een van de krioelende dieren op aarde. Want ik ben Jehovah, die jullie uit Egypte heeft geleid om te laten zien dat ik jullie God ben, en jullie moeten heilig zijn, want ik ben heilig.

Dat is de wet in verband met de landdieren, de vliegende dieren, alle dieren die zich in het water bewegen en alle krioelende dieren op aarde, om onderscheid te maken tussen het reine en het onreine, en tussen de dieren die gegeten mogen worden en de dieren die niet gegeten mogen worden.”’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als een vrouw zwanger wordt en een jongen ter wereld brengt, zal ze zeven dagen onrein zijn, net zoals tijdens de dagen van onreinheid wanneer ze menstrueert. Op de achtste dag moet het kind besneden worden. Ze moet zich nog 33 dagen lang van het bloed reinigen. Ze mag niets heiligs aanraken en ze mag niet in de heilige plaats komen, totdat de dagen van haar reiniging voorbij zijn.

Als ze een meisje ter wereld brengt, zal ze 14 dagen onrein zijn, net zoals ze tijdens haar menstruatie onrein is. Daarna moet ze zich nog 66 dagen van het bloed reinigen. Als de dagen van haar reiniging voor een zoon of dochter voorbij zijn, moet ze een jonge ram van nog geen jaar oud als brandoffer en een jonge duif of een tortelduif als zondeoffer naar de ingang van de tent van samenkomst brengen, bij de priester. Hij moet het vóór Jehovah aanbieden om verzoening voor haar te doen, en ze zal rein zijn van haar bloedvloeiing. Dat is de wet die geldt voor een vrouw die een kind ter wereld brengt, of het nu een jongen of een meisje is. Maar als ze zich geen schaap kan veroorloven, moet ze twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, één als brandoffer en één als zondeoffer. De priester moet verzoening voor haar doen, en ze zal rein zijn.”’

Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes en Aäron: ‘Als iemand op zijn huid een zwelling, uitslag of een vlek heeft en het erop lijkt dat hij melaatsheid krijgt, dan moet hij naar de priester Aäron worden gebracht of naar een van zijn zonen, de priesters. De priester moet de aangetaste plek op de huid onderzoeken. Als het haar op de aangetaste plek wit is geworden en de besmetting dieper blijkt te zitten dan de huid, dan is het melaatsheid. De priester moet de plek onderzoeken en de persoon onrein verklaren. Maar als de vlek op de huid wit is en niet dieper blijkt te zitten dan de huid en het haar op de plek niet wit is geworden, dan moet de priester de besmette persoon zeven dagen in quarantaine plaatsen. Op de zevende dag moet de priester hem onderzoeken, en als blijkt dat de aangetaste plek op de huid niet veranderd is en niet groter is geworden, dan moet de priester hem nog eens zeven dagen in quarantaine plaatsen.

Op de zevende dag moet de priester hem opnieuw onderzoeken, en als de aangetaste plek op de huid er dof uitziet en niet groter is geworden, moet de priester hem rein verklaren. Het was gewoon uitslag. De man moet zijn kleren wassen en zal rein zijn. Maar als de uitslag zich duidelijk over de huid heeft uitgebreid nadat hij voor de priester is verschenen om rein verklaard te worden, dan moet hij opnieuw voor de priester verschijnen. De priester moet de uitslag op de huid onderzoeken, en als die zich heeft uitgebreid, moet de priester hem onrein verklaren. Het is melaatsheid.

Als er zich bij iemand melaatsheid ontwikkelt, moet hij naar de priester worden gebracht, en die moet hem onderzoeken. Als er op de huid een witte zwelling zit waardoor het haar wit is geworden en er een open wond in de zwelling is, dan is het chronische melaatsheid op de huid, en de priester moet hem onrein verklaren. Hij hoeft de persoon niet in quarantaine te plaatsen, want hij is onrein. Als de melaatsheid de hele huid heeft aangetast en de persoon, voor zover de priester het kan zien, van het hoofd tot de voeten met melaatsheid bedekt is, en de priester hem onderzoekt en ziet dat de hele huid bedekt is met melaatsheid, dan moet hij de zieke rein verklaren. Hij is helemaal wit geworden en hij is rein. Maar zodra er een open wond op zijn huid verschijnt, zal hij onrein zijn. Als de priester de open wond ziet, moet hij de persoon onrein verklaren. De open wond is onrein. Het is melaatsheid. Maar als de open wond weer wit wordt, moet de persoon bij de priester komen. De priester moet hem onderzoeken, en als de aangetaste plek wit is geworden, moet de priester de zieke rein verklaren. Hij is rein.

Als er op iemands huid een zweer ontstaat die weer geneest, maar er vervolgens op de plaats van de zweer een witte zwelling of een roodachtig witte vlek ontstaat, dan moet hij zich aan de priester laten zien. De priester moet de plek onderzoeken, en als die dieper blijkt te zitten dan de huid en het haar erop wit is geworden, dan moet de priester hem onrein verklaren. Er is op de plek van de zweer melaatsheid ontstaan. Maar als de priester de vlek onderzoekt en ziet dat er geen wit haar op zit en dat de vlek niet dieper dan de huid zit en er dof uitziet, dan moet de priester hem zeven dagen in quarantaine plaatsen. Als de vlek op de huid duidelijk groter is geworden, moet de priester hem onrein verklaren. Het is een ziekte. Maar als de vlek op dezelfde plaats is gebleven en niet groter is geworden, dan is het gewoon de ontsteking van de zweer, en de priester moet hem rein verklaren.

En als iemand een brandwond heeft, en het rauwe vlees van de wond een witte of roodachtig witte vlek wordt, dan moet de priester die onderzoeken. Als het haar op de vlek wit is geworden en de vlek dieper blijkt te zitten dan de huid, is er op de plaats van de wond melaatsheid ontstaan, en de priester moet de persoon onrein verklaren. Het is melaatsheid. Maar als de priester de vlek onderzoekt en ziet dat er geen wit haar op zit en dat de vlek niet dieper zit dan de huid en dof is, dan moet hij de persoon zeven dagen in quarantaine plaatsen. Op de zevende dag moet de priester hem onderzoeken. Als de vlek op de huid duidelijk groter is geworden, moet de priester de persoon onrein verklaren. Het is melaatsheid. Maar als de vlek op de huid op dezelfde plaats is gebleven en niet groter is geworden en dof is, dan is het gewoon een zwelling van de wond. De priester moet de persoon rein verklaren, want het is een ontsteking van de wond.

Als een man of een vrouw een aandoening krijgt op het hoofd of op de kin, dan moet de priester de aangetaste plek onderzoeken. Als de plek dieper blijkt te zitten dan de huid en het haar op de plek geel en dun is, dan moet de priester de persoon onrein verklaren. Het is een aandoening aan de hoofdhuid of de baard. Het is melaatsheid van het hoofd of van de kin. Maar als de priester vaststelt dat de aandoening niet dieper zit dan de huid en er geen zwart haar op de plek groeit, dan moet de priester de zieke zeven dagen in quarantaine plaatsen. Op de zevende dag moet de priester de aangetaste plek onderzoeken, en als de plek niet groter is geworden, er geen geel haar op is gekomen en de plek niet dieper blijkt te zitten dan de huid, dan moet de persoon zich laten scheren, maar de aangetaste plek mag niet geschoren worden. Vervolgens moet de priester de zieke nog eens zeven dagen in quarantaine plaatsen.

Op de zevende dag moet de priester de aangetaste plek opnieuw onderzoeken. Als de aangetaste plek op de hoofdhuid of op de baard niet groter is geworden en niet dieper blijkt te zitten dan de huid, moet de priester de persoon rein verklaren, en hij moet zijn kleren wassen en hij zal rein zijn. Maar als de aangetaste plek op de huid zich na zijn reiniging duidelijk uitbreidt, moet de priester hem onderzoeken. Als de plek op de huid groter is geworden, hoeft de priester niet meer te letten op geel haar. De persoon is onrein. Maar als de priester vaststelt dat de aangetaste plek niet groter is geworden en er zwart haar op is gegroeid, is de aandoening genezen. De persoon is rein, en de priester moet hem rein verklaren.

Als er op de huid van een man of een vrouw vlekken ontstaan en de vlekken zijn wit, dan moet de priester die onderzoeken. Als de vlekken op de huid dofwit zijn, is het een onschuldige uitslag die op de huid is ontstaan. De persoon is rein.

Als een man zijn hoofdhaar verliest en kaal wordt, is hij rein. Ook als hij voor op zijn hoofd haar verliest en daar kaal wordt, is hij rein. Maar als er op het kale gedeelte boven of voor op zijn hoofd een roodachtig witte wond komt, is er op de kale plek melaatsheid ontstaan. De priester moet hem onderzoeken, en als de zwelling door de aandoening op het kale gedeelte boven of voor op zijn hoofd roodachtig wit is en eruitziet als melaatsheid op de huid, dan is de persoon melaats. Hij is onrein, en de priester moet hem onrein verklaren vanwege de aandoening op zijn hoofd. De melaatse die de ziekte heeft, moet gescheurde kleren dragen en zijn hoofdhaar onverzorgd laten, en hij moet zijn snor bedekken en roepen: “Onrein, onrein!” Zolang hij de ziekte heeft, zal hij onrein zijn. Omdat hij onrein is, moet hij in afzondering wonen. Zijn woonplaats moet buiten het kamp zijn.

Als een kledingstuk besmet raakt met melaatsheid, of het nu gaat om een wollen of een linnen kledingstuk, de schering of de inslag van het linnen of van de wol, een dierenhuid of iets wat van een huid gemaakt is, en de besmetting als een geelachtig groene of roodachtige plek te zien is op het kledingstuk, de dierenhuid, de schering, de inslag of het voorwerp dat van een huid gemaakt is, dan is het met melaatsheid besmet en moet het aan de priester worden getoond. De priester moet de aangetaste plek onderzoeken, en hij moet het besmette voorwerp zeven dagen in quarantaine plaatsen. Als hij op de zevende dag de aangetaste plek onderzoekt en ziet dat de plek op het kledingstuk, de schering, de inslag of de dierenhuid (voor welk doel de huid ook gebruikt wordt) groter is geworden, dan is het kwaadaardige melaatsheid en is het voorwerp onrein. Hij moet het kledingstuk of de schering of de inslag van de wol of het linnen, of het voorwerp dat van dierenhuid gemaakt is, verbranden, want het is kwaadaardige melaatsheid. Het moet worden verbrand.v Maar als de priester het onderzoekt en de aangetaste plek op het kledingstuk, de schering, de inslag of het voorwerp van dierenhuid niet groter is geworden, dan moet hij opdracht geven het besmette voorwerp te wassen, en hij moet het nog eens zeven dagen in quarantaine plaatsen. Nadat het besmette voorwerp grondig gewassen is, moet de priester het onderzoeken. Als de aangetaste plek er niet anders uitziet, is het voorwerp onrein, ook al is de plek niet groter geworden. Het voorwerp moet verbrand worden, want het is aan de voor- of achterkant ingevreten.

Als de priester de plek onderzocht heeft en de plek is dof geworden nadat het voorwerp grondig gewassen is, dan moet hij het besmette stuk uit het kledingstuk, de huid, de schering of de inslag scheuren. Maar als de besmetting daarna verschijnt op een ander deel van het kledingstuk, de schering, de inslag of het voorwerp van dierenhuid, dan woekert het voort. Elk besmet voorwerp moet verbrand worden. Als er na het wassen niets meer van de besmetting te zien is op het kledingstuk, de schering, de inslag of het voorwerp van dierenhuid, dan moet het een tweede keer gewassen worden, en het zal rein zijn.

Dat is de wet die bepaalt wanneer een wollen of linnen kledingstuk, een schering of een inslag, of een voorwerp van dierenhuid met melaatsheid besmet is en rein of onrein verklaard moet worden.’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘De volgende wet geldt voor de melaatse op de dag van zijn reiniging, wanneer hij naar de priester gebracht moet worden. De priester moet het kamp uit gaan om hem te onderzoeken. Als de melaatse van de melaatsheid genezen is, dan moet de priester hem opdracht geven om voor zijn reiniging twee levende, reine vogels en ook cederhout, scharlakenrood draad en hysop mee te nemen. De priester moet opdracht geven om de ene vogel boven een aardewerken kruik met vers water te doden. Dan moet hij de nog levende vogel samen met het cederhout, het scharlakenrode draad en de hysop in het bloed dopen van de vogel die boven het verse water is gedood. Vervolgens moet hij daarmee zeven keer spatten op degene die zich van de melaatsheid reinigt, en hij moet hem rein verklaren. De levende vogel moet hij in het open veld vrijlaten.

Degene die zich reinigt, moet zijn kleren wassen, al zijn haar afscheren en zich met water wassen, en hij zal rein zijn. Daarna mag hij in het kamp komen, maar hij moet zeven dagen buiten zijn tent wonen. Op de zevende dag moet hij al het haar van zijn hoofd en kin en ook zijn wenkbrauwen afscheren. Nadat hij al zijn haar heeft afgeschoren, moet hij zijn kleren en zichzelf met water wassen, en hij zal rein zijn.

Op de achtste dag moet hij twee jonge rammen zonder gebreken meenemen, één ooilam van nog geen jaar oud zonder gebreken, drie tiende efa meelbloem met olie vermengd als graanoffer, en één log olie. De priester die hem rein verklaart, moet die persoon samen met de offers vóór Jehovah aanbieden bij de ingang van de tent van samenkomst. De priester moet de ene jonge ram samen met de log olie als schuldoffer brengen, en hij moet die als een beweegoffer vóór Jehovah heen en weer bewegen. Dan moet hij de jonge ram slachten op de plaats waar het zondeoffer en het brandoffer gewoonlijk worden geslacht, op een heilige plaats, want het schuldoffer is net als het zondeoffer bestemd voor de priester. Het is iets allerheiligst.

Daarna moet de priester wat bloed van het schuldoffer nemen en dat bij degene die zich reinigt op de rechteroorlel doen, op de duim van de rechterhand en op de grote teen van de rechtervoet. De priester moet ook wat van de log olie nemen en dat op zijn eigen linkerhandpalm gieten. Dan moet de priester zijn rechtervinger in de olie in zijn linkerhandpalm dopen en met zijn vinger zeven keer wat van de olie vóór Jehovah spatten. Vervolgens moet de priester wat nemen van de rest van de olie die in zijn handpalm is. Dat moet hij bij degene die zich reinigt op de rechteroorlel doen, op de duim van de rechterhand en op de grote teen van de rechtervoet, over het bloed van het schuldoffer heen. Wat er nog over is van de olie in de handpalm van de priester, moet hij op het hoofd doen van degene die zich reinigt. Zo moet de priester vóór Jehovah verzoening voor hem doen.

De priester moet het zondeoffer brengen om verzoening te doen voor degene die zich van zijn onreinheid reinigt, en daarna moet hij het brandoffer slachten. Vervolgens moet de priester het brandoffer en het graanoffer op het altaar offeren. Zo moet de priester verzoening voor hem doen, en hij zal rein zijn.

Maar als hij arm is en zich dat alles niet kan veroorloven, moet hij één jonge ram als schuldoffer nemen voor een beweegoffer, om voor zichzelf verzoening te doen, samen met één tiende efa meelbloem vermengd met olie als graanoffer, een log olie en twee tortelduiven of twee jonge duiven, afhankelijk van zijn middelen. De ene is voor een zondeoffer en de andere voor een brandoffer. Op de achtste dag moet hij dat voor zijn reiniging naar de priester brengen bij de ingang van de tent van samenkomst, vóór Jehovah.

De priester moet de jonge ram voor het schuldoffer en de log olie nemen, en hij moet ze als een beweegoffer vóór Jehovah heen en weer bewegen. Daarna moet de priester de jonge ram voor het schuldoffer slachten, en hij moet wat bloed van het schuldoffer nemen en dat bij degene die zich reinigt op de rechteroorlel doen, op de duim van de rechterhand en op de grote teen van de rechtervoet. De priester moet wat van de olie op zijn eigen linkerhandpalm gieten. Dan moet hij met zijn rechtervinger wat van de olie uit zijn linkerhandpalm nemen en dat zeven keer vóór Jehovah spatten. Vervolgens moet de priester wat van de olie uit zijn handpalm nemen en dat bij degene die zich reinigt op de rechteroorlel doen, op de duim van de rechterhand en op de grote teen van de rechtervoet, op dezelfde plekken waar hij ook het bloed van het schuldoffer heeft gedaan. Daarna moet de priester de olie die nog op zijn handpalm over is, op het hoofd doen van degene die zich reinigt, om verzoening voor hem te doen vóór Jehovah.

Hij moet de tortelduiven of de jonge duiven offeren — afhankelijk van zijn middelen, wat hij zich dus heeft kunnen veroorloven — de ene als zondeoffer en de andere als brandoffer samen met het graanoffer. Zo moet de priester verzoening doen voor degene die zich reinigt, vóór Jehovah.

Dat is de wet die geldt voor iemand die melaats is geweest maar die niet de benodigde middelen heeft voor zijn reiniging.’

Toen zei Jehovah tegen Mozes en Aäron: ‘Wanneer jullie in Kanaän gekomen zijn, het land dat ik jullie in bezit geef, en ik in een huis in jullie land melaatsheid laat ontstaan, dan moet degene van wie het huis is, het aan de priester melden en zeggen: “Ik heb in mijn huis een besmetting geconstateerd.” De priester moet opdracht geven het huis te ontruimen voordat hij de besmetting komt onderzoeken, zodat hij niet alles wat in het huis is, onrein hoeft te verklaren. Daarna zal de priester het huis komen inspecteren. Hij moet het aangetaste gedeelte onderzoeken, en als de muren van het huis besmet zijn met geelachtig groene of roodachtige putjes die dieper blijken te zitten dan het muuroppervlak, dan moet de priester het huis via de ingang verlaten en het huis zeven dagen in quarantaine plaatsen.

Op de zevende dag moet de priester terugkomen om het huis te inspecteren. Als de besmetting zich verder over de muren van het huis heeft verspreid, moet de priester opdracht geven om de besmette stenen uit te breken en die buiten de stad op een onreine plaats te gooien. Daarna moet hij de binnenmuren van het huis grondig laten afkrabben, en de verwijderde leemmortel moet buiten de stad op een onreine plaats gestort worden. Vervolgens moeten ze de verwijderde stenen door andere vervangen, en hij moet het huis met andere leemmortel laten bepleisteren.

Maar als de besmetting terugkomt en in het huis uitbreekt nadat de stenen zijn verwijderd en het huis afgekrabd en opnieuw bepleisterd is, dan moet de priester naar binnen gaan en het huis inspecteren. Als de besmetting zich in het huis heeft uitgebreid, is er kwaadaardige melaatsheid in het huis. Het huis is onrein. Dan moet hij het huis laten afbreken en moet hij de stenen, de balken en alle leemmortel van het huis naar een onreine plaats buiten de stad laten brengen. Wie het huis binnenkomt op een van de dagen dat het in quarantaine is, zal tot de avond onrein zijn, en wie in het huis gaat liggen of er eet, moet zijn kleren wassen.

Maar als de priester komt en ziet dat de besmetting zich niet in het huis heeft uitgebreid nadat het opnieuw is bepleisterd, dan moet hij het huis rein verklaren, want de besmetting is verdwenen. Om het huis te reinigen van onreinheid, moet hij twee vogels, cederhout, scharlakenrood draad en hysop nemen. De ene vogel moet hij boven een aardewerken kruik met vers water doden. Dan moet hij het cederhout, de hysop, het scharlakenrode draad en de nog levende vogel nemen. Die moet hij in het bloed van de gedode vogel en in het verse water dopen, en hij moet daarmee zeven keer in de richting van het huis spatten. En hij moet het huis reinigen van onreinheid met het bloed van de vogel, het verse water, de levende vogel, het cederhout, de hysop en het scharlakenrode draad. Vervolgens moet hij de levende vogel buiten de stad vrijlaten in het open veld. Zo moet hij verzoening doen voor het huis, en het zal rein zijn.

Dat is de wet die geldt voor alle gevallen van melaatsheid, aandoeningen aan de hoofdhuid of de baard, melaatsheid aan een kledingstuk of een huis, en in het geval van zwellingen, uitslag en vlekken, om te kunnen vaststellen wanneer iets onrein is of rein. Dat is de wet die geldt voor melaatsheid.’v Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes en Aäron: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als een man een afscheiding uit zijn geslachtsorgaan heeft, wordt hij daardoor onrein. Of de afscheiding nu uit zijn geslachtsorgaan vloeit of dat het geslachtsorgaan erdoor verstopt is geraakt, in beide gevallen is hij onrein als gevolg van de afscheiding.

Elk bed waarop iemand gaat liggen die een afscheiding heeft, wordt onrein, en ook alles waarop hij gaat zitten, wordt onrein. Wie dat bed aanraakt, moet zijn kleren en zichzelf met water wassen, en hij zal tot de avond onrein zijn. Wie ergens op gaat zitten waarop iemand gezeten heeft die een afscheiding heeft, moet zijn kleren en zichzelf met water wassen, en hij zal tot de avond onrein zijn. Wie het lichaam aanraakt van iemand die een afscheiding heeft, moet zijn kleren en zichzelf met water wassen, en hij zal tot de avond onrein zijn. Als een man die een afscheiding heeft, op iemand spuugt die rein is, dan moet die persoon zijn kleren en zichzelf met water wassen, en hij zal tot de avond onrein zijn. Elk zadel waarop iemand rijdt die een afscheiding heeft, wordt onrein. Wie iets aanraakt waarop hij gezeten heeft, zal tot de avond onrein zijn, en wie dat optilt, moet zijn kleren en zichzelf met water wassen en zal tot de avond onrein zijn. Als een man die een afscheiding heeft, iemand aanraakt zonder dat hij zijn handen met water heeft gewassen, dan moet die persoon zijn kleren en zichzelf met water wassen, en hij zal tot de avond onrein zijn. Een aardewerken voorwerp dat wordt aangeraakt door iemand die een afscheiding heeft, moet verbrijzeld worden, en als het om een houten voorwerp gaat, moet het met water worden gewassen.

Als de afscheiding die de man onrein maakte ophoudt, dan moet hij zeven dagen rekenen voor zijn reiniging, en hij moet zijn kleren wassen en zichzelf met vers water wassen, en hij zal rein zijn. Op de achtste dag moet hij twee tortelduiven of twee jonge duiven meenemen en bij de ingang van de tent van samenkomst vóór Jehovah verschijnen en ze aan de priester geven. De priester moet ze offeren, de ene als zondeoffer en de andere als brandoffer. Zo moet de priester vóór Jehovah verzoening voor hem doen vanwege de afscheiding.

Als een man een zaadlozing heeft, moet hij zijn hele lichaam met water wassen en hij zal tot de avond onrein zijn. Elk kledingstuk en elke dierenhuid waarop het zaad terechtgekomen is, moet hij met water wassen, en het zal tot de avond onrein zijn.

Als een man bij een vrouw ligt en een zaadlozing heeft, dan moeten ze zich met water wassen en zullen ze tot de avond onrein zijn.

Als een vrouw een bloedvloeiing heeft als gevolg van haar menstruatie, zal ze zeven dagen onrein zijn. Iedereen die haar aanraakt, zal tot de avond onrein zijn. Alles waarop ze tijdens haar menstruatie gaat liggen, wordt onrein, en ook alles waarop ze gaat zitten, wordt onrein. Wie haar bed aanraakt, moet zijn kleren en zichzelf met water wassen en zal tot de avond onrein zijn. Wie iets aanraakt waarop ze gezeten heeft, moet zijn kleren en zichzelf met water wassen en zal tot de avond onrein zijn. Als ze op het bed of op iets anders gezeten heeft, zal degene die het aanraakt tot de avond onrein zijn. Als een man gemeenschap met haar heeft en hij onrein wordt door het bloed van haar menstruatie, zal hij zeven dagen onrein zijn, en elk bed waarop hij gaat liggen, wordt onrein.

Als een vrouw dagenlang een bloedvloeiing heeft buiten de normale tijd van de menstruatie, of als haar vloeiing langer duurt dan haar normale menstruatie, dan zal ze zolang de vloeiing duurt onrein zijn, net zoals ze onrein is tijdens haar menstruatie. Elk bed waarop ze tijdens haar vloeiing gaat liggen, wordt onrein, net als tijdens haar menstruatie. Ook alles waarop ze gaat zitten, wordt onrein, net als tijdens haar menstruatie. Wie die dingen aanraakt, zal onrein zijn. Hij moet zijn kleren en zichzelf met water wassen en zal tot de avond onrein zijn.

Als de vloeiing ophoudt, moet ze voor zichzelf zeven dagen rekenen, en daarna zal ze rein zijn. Op de achtste dag moet ze twee tortelduiven of twee jonge duiven naar de priester brengen, bij de ingang van de tent van samenkomst. De priester moet de ene als zondeoffer brengen en de andere als brandoffer. Zo moet hij vóór Jehovah verzoening voor haar doen vanwege haar onreine vloeiing.

Op die manier moeten jullie de Israëlieten ver houden van onreinheid. Anders zouden ze in hun onreinheid sterven doordat ze mijn tabernakel, die in hun midden staat, verontreinigen.

Dat is de wet die geldt voor de man die een afscheiding heeft, de man die onrein is vanwege een zaadlozing, de vrouw die onrein is vanwege haar menstruatie, elke man of vrouw die een afscheiding of een vloeiing heeft, en een man die gemeenschap heeft met een vrouw die onrein is.”’

Jehovah sprak tot Mozes na de dood van Aärons twee zonen, die waren gestorven omdat ze tot Jehovah waren genaderd. Jehovah zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen je broer Aäron dat hij niet op elk willekeurig moment in de heilige plaats mag komen achter het gordijn, vóór het deksel dat op de ark ligt. Dat zou zijn dood betekenen, want boven het deksel zal ik in een wolk verschijnen.

Dit moet Aäron meenemen als hij de heilige plaats binnengaat: een jonge stier als zondeoffer en een ram als brandoffer. Hij moet het heilige linnen gewaad aandoen, en de korte broek van linnen moet zijn naaktheid bedekken, en hij moet zijn linnen sjerp ombinden en de linnen tulband om zijn hoofd winden. Het is heilige kleding. Hij moet zich met water wassen en de kleding aantrekken.

Van de gemeenschap van Israël moet hij twee jonge geitenbokken nemen als zondeoffer en één ram als brandoffer.

Daarna moet Aäron de stier voor het zondeoffer aanbieden, die voor hemzelf is, om verzoening te doen voor zichzelf en zijn huis.

Vervolgens moet hij de twee bokken naar de ingang van de tent van samenkomst brengen en ze vóór Jehovah plaatsen. Aäron moet door loting bepalen welke bok voor Jehovah bestemd is en welke voor Azazel. De bok die door het lot bestemd is voor Jehovah, moet Aäron aanbieden en als zondeoffer brengen. Maar de bok die door het lot bestemd is voor Azazel, moet levend vóór Jehovah worden geplaatst om er het verzoeningsritueel mee uit te voeren, zodat de bok weggestuurd kan worden voor Azazel, de woestijn in.

Aäron moet de stier voor het zondeoffer, die voor hemzelf is, aanbieden en verzoening doen voor zichzelf en zijn huis. Daarna moet hij de stier voor het zondeoffer, die voor hemzelf is, slachten.

Vervolgens moet hij van het altaar vóór Jehovah de vuurpan vol brandende kolen nemen en twee handenvol fijne, geurige wierook, en hij moet dat alles achter het gordijn brengen. Ook moet hij de wierook op het vuur leggen vóór Jehovah, en de wierookwolk moet het deksel van de ark, dat op de getuigenis ligt, omhullen, zodat hij niet sterft.

Hij moet wat bloed van de stier nemen en dat met zijn vinger vóór het deksel spatten, aan de oostkant, en hij moet met zijn vinger zeven keer wat van het bloed vóór het deksel spatten.

Daarna moet hij de bok voor het zondeoffer, die voor het volk is, slachten en het bloed ervan achter het gordijn brengen. Dan moet hij met dat bloed hetzelfde doen als met het bloed van de stier; hij moet het naar het deksel en vóór het deksel spatten.

Hij moet verzoening doen voor de heilige plaats vanwege de onreine daden van de Israëlieten en vanwege hun overtredingen en zonden. Hetzelfde moet hij doen voor de tent van samenkomst, die te midden van de Israëlieten en hun onreine daden staat.

Vanaf het moment dat hij naar binnen gaat om in de heilige plaats verzoening te doen tot hij weer naar buiten komt, mag er niemand anders in de tent van samenkomst komen. Hij moet verzoening doen voor zichzelf en zijn huis en voor de hele gemeente van Israël.

Daarna moet hij naar buiten gaan naar het altaar, dat vóór Jehovah staat, en er verzoening voor doen. Hij moet wat bloed van de stier en wat bloed van de bok nemen en dat op alle hoorns van het altaar strijken. Ook moet hij met zijn vinger zeven keer wat van het bloed op het altaar spatten en het reinigen en het heiligen van de onreine daden van de Israëlieten.

Nadat hij verzoening heeft gedaan voor de heilige plaats, de tent van samenkomst en het altaar, moet hij ook de levende bok aanbieden. Aäron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem alle fouten van de Israëlieten en al hun overtredingen en zonden bekennen. Zo legt hij ze op de kop van de bok. Daarna moet hij hem de woestijn in sturen door de hand van iemand die daarvoor aangewezen is. Hij moet de bok wegsturen, de woestijn in, en de bok zal al hun fouten met zich mee dragen naar een verlaten gebied.

Daarna moet Aäron de tent van samenkomst binnengaan en de linnen kleding uittrekken die hij had aangedaan toen hij de heilige plaats binnenging, en hij moet de kleding daar neerleggen. Hij moet zich op een heilige plaats met water wassen en zijn kleding aandoen. Dan moet hij naar buiten gaan en zijn eigen brandoffers en het brandoffer voor het volk brengen en zo verzoening doen voor zichzelf en voor het volk. Het vet van het zondeoffer moet hij op het altaar in rook laten opgaan.

De man die de bok voor Azazel heeft weggestuurd, moet zijn kleding en zichzelf met water wassen, en daarna mag hij in het kamp komen.

De stier en de bok voor de zondeoffers, waarvan het bloed de heilige plaats was binnengebracht om verzoening te doen, moeten buiten het kamp worden gebracht. De huid, het vlees en de darminhoud moeten verbrand worden. Degene die ze verbrandt, moet zijn kleding en zichzelf met water wassen, en daarna mag hij in het kamp komen.

Dit is een blijvend voorschrift voor jullie: de tiende dag van de zevende maand moeten jullie in rouw doorbrengen en mogen jullie geen werk doen — of het nu gaat om een geboren Israëliet of om een vreemdeling die bij jullie woont. Op die dag zal er verzoening voor jullie worden gedaan, om jullie rein te verklaren. Jullie zullen in Jehovah’s ogen rein zijn van al jullie zonden. Het is een sabbat voor jullie, een dag van volledige rust, die jullie in rouw moeten doorbrengen. Het is een blijvend voorschrift.

De priester die gezalfd is en die geïnstalleerd is om in de plaats van zijn vader als priester te dienen, moet verzoening doen en moet de linnen kleding aantrekken, de heilige kleding. Hij moet verzoening doen voor het heilige heiligdom, de tent van samenkomst en het altaar. Hij moet ook verzoening doen voor de priesters en voor de hele gemeente. Het is een blijvend voorschrift voor jullie, om één keer per jaar voor de Israëlieten verzoening te doen voor al hun zonden.’

En hij deed het precies zoals Jehovah Mozes had opgedragen.

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen en tegen alle Israëlieten: “Dit heeft Jehovah geboden: ‘Als een Israëliet een stier, een jonge ram of een geit binnen of buiten het kamp slacht in plaats van het dier naar de ingang van de tent van samenkomst te brengen om het vóór de tabernakel van Jehovah als een offer aan Jehovah aan te bieden, dan zal die man bloedschuld worden aangerekend. De man heeft bloed vergoten en hij moet uit het midden van zijn volk worden verwijderd. Want het is de bedoeling dat de Israëlieten hun slachtoffers niet meer in het open veld offeren, maar dat ze die naar Jehovah brengen, naar de priester bij de ingang van de tent van samenkomst. Ze moeten ze als vredeoffer aan Jehovah brengen. En de priester moet Jehovah’s altaar bij de ingang van de tent van samenkomst met het bloed besprenkelen, en hij moet het vet in rook laten opgaan als een geur die aangenaam is voor Jehovah. Ze mogen dus geen slachtoffers meer brengen aan de demonen in bokkengedaante die ze vereren. Dat is een blijvend voorschrift voor jullie van generatie op generatie.’”

Je moet tegen ze zeggen: “Als een Israëliet of een vreemdeling die bij jullie woont een brandoffer of een slachtoffer brengt en hij het niet naar de ingang van de tent van samenkomst brengt om het aan Jehovah te offeren, moet hij uit zijn volk worden verwijderd.

Als een Israëliet of een vreemdeling die bij jullie woont bloed eet — wat voor bloed dan ook — zal ik mij beslist keren tegen degene die het bloed eet, en ik zal hem ter dood brengen. Want het leven van het vlees is in het bloed, en ikzelf heb het jullie gegeven zodat jullie verzoening voor jezelf kunnen doen op het altaar, want het is het bloed dat verzoening doet door middel van het leven dat erin is. Daarom heb ik tegen de Israëlieten gezegd: ‘Niemand van jullie mag bloed eten, en ook de vreemdelingen die bij jullie wonen, mogen geen bloed eten.’

Als een Israëliet of een vreemdeling die bij jullie woont, bij het jagen een wild dier of een vogel vangt die gegeten mag worden, dan moet hij het bloed ervan uitgieten en dat met stof bedekken. Want het bloed is het leven van elk levend wezen, omdat het leven in het bloed is. Daarom heb ik tegen de Israëlieten gezegd: ‘Jullie mogen het bloed van geen enkel wezen eten, want het bloed is het leven van elk levend wezen. Iedereen die het eet, zal worden verwijderd.’ Als iemand — Israëliet of vreemdeling — een dier eet dat dood wordt aangetroffen of dat door een wild dier verscheurd is, dan moet hij zijn kleren en zichzelf met water wassen, en hij zal tot de avond onrein zijn. Daarna is hij weer rein. Maar als hij zijn kleren en zichzelf niet wast, dan moet hij de gevolgen dragen van zijn overtreding.”’

Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Ik ben Jehovah, jullie God. Jullie mogen je niet gedragen zoals ze in Egypte doen, waar jullie gewoond hebben. Jullie mogen ook niet doen wat ze in het land Kanaän doen, waar ik jullie naartoe breng. Jullie mogen hun gebruiken niet volgen. Houd je aan mijn rechterlijke beslissingen en mijn voorschriften en leef ernaar. Ik ben Jehovah, jullie God. Jullie moeten je aan mijn voorschriften en rechterlijke beslissingen houden. Wie dat doet, zal daardoor leven. Ik ben Jehovah.

Niemand van jullie mag seksuele gemeenschap hebben met iemand die nauw aan hem verwant is. Ik ben Jehovah. Je mag geen gemeenschap hebben met je vader, en je mag geen gemeenschap hebben met je moeder. Ze is je moeder, en je mag geen gemeenschap met haar hebben.

Je mag geen gemeenschap hebben met de vrouw van je vader. Daarmee maak je je vader te schande.

Je mag geen gemeenschap hebben met je zus — de dochter van je vader of de dochter van je moeder — of ze nu in hetzelfde gezin geboren is of daarbuiten.

Je mag geen gemeenschap hebben met de dochter van je zoon of de dochter van je dochter, want daarmee maak je jezelf te schande.

Je mag geen gemeenschap hebben met de dochter van de vrouw van je vader, het nageslacht van je vader, want ze is je zus.

Je mag geen gemeenschap hebben met de zus van je vader. Ze is een bloedverwant van je vader.

Je mag geen gemeenschap hebben met de zus van je moeder, want ze is een bloedverwant van je moeder.

Je mag de broer van je vader niet te schande maken door gemeenschap te hebben met zijn vrouw. Ze is je tante.

Je mag geen gemeenschap hebben met je schoondochter. Ze is de vrouw van je zoon, en je mag geen gemeenschap met haar hebben.

Je mag geen gemeenschap hebben met de vrouw van je broer, want daarmee maak je je broer te schande.

Je mag geen gemeenschap hebben met een vrouw en haar dochter. Je mag ook geen gemeenschap hebben met de dochter van haar zoon of de dochter van haar dochter. Ze zijn haar naaste verwanten; het is een schandelijke daad.

Je mag de zus van je vrouw niet tot tweede vrouw nemen en gemeenschap met haar hebben terwijl je vrouw nog leeft.

Je mag geen gemeenschap hebben met een vrouw terwijl ze onrein is vanwege haar menstruatie.

Je mag geen gemeenschap hebben met de vrouw van je naaste; daardoor zou je onrein worden.

Je mag niet toelaten dat een van je nakomelingen aan Molech wordt geofferd. Je mag de naam van je God niet op die manier ontheiligen. Ik ben Jehovah.

Je mag niet bij een man liggen op dezelfde manier als je bij een vrouw ligt. Het is een walgelijke daad.

Een man mag geen gemeenschap met een dier hebben en zo onrein worden, en een vrouw mag zich niet aan een dier aanbieden om er gemeenschap mee te hebben. Het is iets tegennatuurlijks.

Verontreinig jezelf niet door een van die dingen te doen, want de volken die ik voor jullie verdrijf, hebben zich door al die dingen onrein gemaakt. Daardoor is het land onrein. Ik zal het laten boeten voor zijn overtreding en het land zal zijn bewoners uitbraken. Maar jullie moeten je houden aan mijn voorschriften en mijn rechterlijke beslissingen, en jullie mogen geen van die walgelijke dingen doen. Dat geldt zowel voor de geboren Israëliet als voor de vreemdeling die bij jullie woont. Want al die walgelijke dingen hebben de mensen gedaan die vóór jullie in het land woonden, en nu is het land onrein. En als jullie het land niet verontreinigen, hoeft het land jullie ook niet uit te braken, zoals met de volken vóór jullie zal gebeuren. Iedereen die een van die walgelijke dingen doet, moet uit het midden van zijn volk worden verwijderd. Jullie moeten je aan je verplichtingen tegenover mij houden door geen van de walgelijke dingen te doen die daar vóór jullie gebruikelijk waren, want anders zouden jullie jezelf daardoor onrein maken. Ik ben Jehovah, jullie God.”’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Zeg tegen de hele gemeenschap van Israël: “Jullie moeten heilig zijn, want ik, Jehovah, jullie God, ben heilig.

Ieder van jullie moet respect hebben voor zijn moeder en zijn vader, en jullie moeten mijn sabbatten onderhouden. Ik ben Jehovah, jullie God. Laat je niet in met waardeloze goden en maak geen goden van gegoten metaal. Ik ben Jehovah, jullie God.

Als jullie een vredeoffer aan Jehovah brengen, moeten jullie het op zo’n manier offeren dat jullie goedgekeurd worden. Het moet op de dag van je slachtoffer en de dag daarna gegeten worden, maar wat er op de derde dag nog over is, moet worden verbrand. Als er op de derde dag toch van wordt gegeten, is het iets walgelijks dat niet met goedkeuring zal worden aanvaard. Degene die het eet, moet de gevolgen dragen van zijn overtreding, want hij heeft iets heiligs van Jehovah ontheiligd. Zo iemand moet uit zijn volk worden verwijderd.

Als je de oogst van het land haalt, oogst dan niet helemaal tot aan de rand van je akker en raap niet op wat er van je oogst blijft liggen. Verzamel ook de achtergebleven druiven van je wijngaard niet en raap de afgevallen druiven van je wijngaard niet op. Je moet ze achterlaten voor de armen en voor de vreemdelingen die bij jullie wonen. Ik ben Jehovah, jullie God.

Jullie mogen niet stelen, en jullie mogen elkaar niet bedriegen en oplichten. Jullie mogen niet in mijn naam een valse eed afleggen en zo de naam van je God ontheiligen. Ik ben Jehovah. Je mag je medemens niet afzetten en je mag niemand beroven. Het loon van een loonarbeider mag je niet de hele nacht vasthouden tot de volgende ochtend.

Je mag een dove niet vervloeken en je mag geen obstakel voor een blinde leggen. Je moet ontzag hebben voor je God. Ik ben Jehovah.

Je mag niet oneerlijk zijn wanneer je rechtspreekt. Behandel een arme niet partijdig en trek een rijke niet voor. Je moet rechtvaardig rechtspreken over je medemens.

Je mag niet onder het volk rondgaan om lasterpraat te verspreiden. Je mag je medemens niet naar het leven staan. Ik ben Jehovah.

Je mag je broeder niet haten in je hart. Je moet je medemens beslist terechtwijzen, anders word je medeschuldig aan zijn zonde.

Je mag geen wraak nemen en geen wrok koesteren tegen de zonen van je volk, en je moet je naaste liefhebben als jezelf. Ik ben Jehovah.

Houd je aan mijn voorschriften: Je mag niet twee soorten vee kruisen. Je mag niet twee soorten zaad op je akker zaaien. En je mag geen kleren dragen die zijn geweven van twee soorten draad.

Als een man bij een vrouw ligt en gemeenschap met haar heeft, en ze is een slavin die voor een andere man bestemd is maar die niet losgekocht of vrijgelaten is, dan moet er een straf worden opgelegd. Maar ze hoeven niet ter dood te worden gebracht, want zij was nog niet vrijgelaten. Hij moet zijn schuldoffer naar Jehovah brengen, naar de ingang van de tent van samenkomst, een ram als schuldoffer. Met de ram voor het schuldoffer moet de priester vóór Jehovah verzoening voor hem doen voor de zonde die hij heeft begaan. Dan zal hij vergeving krijgen voor de zonde die hij heeft begaan.

Wanneer jullie in het land komen en een vruchtboom planten, moet je de vrucht ervan als onrein en verboden bezien. Drie jaar lang is die voor jullie verboden en mag je die niet eten. Maar in het vierde jaar zijn alle vruchten ervan heilig, een reden tot vreugde vóór Jehovah. In het vijfde jaar mogen jullie de vruchten ervan eten en de opbrengst ervan aan je oogst toevoegen. Ik ben Jehovah, jullie God.

Jullie mogen niets eten wat bloed bevat.

Jullie mogen geen voortekens zoeken of aan magie doen.

Het haar aan de zijkant van je hoofd mag je niet afscheren en je mag de randen van je baard niet verminken.

Maak geen insnijdingen in je lichaam voor een dode en breng geen tatoeages op je lichaam aan. Ik ben Jehovah.

Onteer je dochter niet door een prostituee van haar te maken, anders wordt het land vervuld met prostitutie en losbandigheid.

Onderhoud mijn sabbatten en toon respect voor mijn heiligdom. Ik ben Jehovah.

Wend je niet tot mediums en raadpleeg geen waarzeggers, anders zou je door hen onrein worden. Ik ben Jehovah, jullie God.

Voor het grijze haar moet je opstaan en voor een oudere moet je respect tonen, en je moet ontzag hebben voor je God. Ik ben Jehovah.

Als een vreemdeling bij jullie in het land woont, mag je hem niet slecht behandelen. De vreemdeling die bij jullie woont, moet voor jullie worden als een geboren Israëliet. Je moet hem liefhebben als jezelf, want jullie hebben zelf als vreemdelingen in Egypte gewoond. Ik ben Jehovah, jullie God.

Wees niet oneerlijk bij het gebruik van lengtematen, gewichten en inhoudsmaten. Gebruik een nauwkeurige weegschaal, nauwkeurige gewichten, een nauwkeurige korenmaat en een nauwkeurige maatkan. Ik ben Jehovah, jullie God, die jullie uit Egypte heeft geleid. Houd je aan al mijn voorschriften en aan al mijn rechterlijke beslissingen en leef ernaar. Ik ben Jehovah.”’

Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als een Israëliet of een vreemdeling die in Israël woont een van zijn nakomelingen aan Molech geeft, moet hij beslist ter dood worden gebracht. Het volk moet hem stenigen. Ikzelf zal mij tegen zo iemand keren en ik zal hem ter dood brengen. Want hij heeft een van zijn nakomelingen aan Molech gegeven en hij heeft mijn heilige plaats verontreinigd en mijn heilige naam ontheiligd. Als het volk opzettelijk de ogen ervoor sluit dat zo iemand zijn nakomelingen aan Molech geeft en ze hem niet ter dood brengen, dan zal ikzelf mij beslist tegen die man en zijn familie keren. Ik zal die man uit zijn volk verwijderen, en ook iedereen die zich bij hem aansluit in het vereren van Molech.

Als iemand mij ontrouw is en zich tot mediums en waarzeggers wendt, zal ik mij beslist tegen die persoon keren en hem ter dood brengen.

Jullie moeten je heiligen en heilig worden, want ik ben Jehovah, jullie God. Houd je aan mijn voorschriften en leef ernaar. Ik ben Jehovah, die jullie heiligt.

Als iemand zijn vader of zijn moeder vervloekt, moet hij beslist ter dood worden gebracht. Omdat hij zijn vader of zijn moeder heeft vervloekt, heeft hij zijn dood aan zichzelf te wijten.

Als een man overspel pleegt met de vrouw van een ander, met de vrouw van zijn medemens, hebben beiden overspel gepleegd en moeten ze beslist ter dood worden gebracht. Een man die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, maakt zijn vader te schande. Beiden moeten beslist ter dood worden gebracht. Ze hebben hun dood aan zichzelf te wijten. Als een man gemeenschap heeft met zijn schoondochter, moeten beiden beslist ter dood worden gebracht. Ze hebben iets tegennatuurlijks gedaan. Ze hebben hun dood aan zichzelf te wijten.

Als een man op dezelfde manier bij een man ligt als bij een vrouw, hebben beiden iets walgelijks gedaan. Ze moeten beslist ter dood worden gebracht. Ze hebben hun dood aan zichzelf te wijten.

Als een man gemeenschap heeft met een vrouw en haar moeder, is dat een schandelijke daad. Zowel hij als de beide vrouwen moeten verbrand worden, want zulk schandelijk gedrag mag bij jullie niet voorkomen.

Als een man gemeenschap heeft met een dier, moet hij beslist ter dood worden gebracht, en ook het dier moet gedood worden. Als een vrouw zich aan een dier aanbiedt om er gemeenschap mee te hebben, moet je de vrouw en het dier doden. Ze moeten beslist ter dood worden gebracht. Ze hebben hun dood aan zichzelf te wijten.

Als een man gemeenschap heeft met zijn zus — de dochter van zijn vader of de dochter van zijn moeder — en ze elkaars naaktheid zien, is dat een schande. Ze moeten voor de ogen van het volk worden verwijderd. Hij heeft zijn zus te schande gemaakt. Hij moet de gevolgen dragen van zijn overtreding.

Als een man bij een vrouw ligt tijdens haar menstruatie en gemeenschap met haar heeft, dan heeft zowel hij als zij haar bloedvloeiing blootgelegd. Beiden moeten uit het midden van hun volk worden verwijderd.

Je mag geen gemeenschap hebben met de zus van je moeder of de zus van je vader, want dan zou je een bloedverwant te schande maken. Ze moeten de gevolgen dragen van hun overtreding. Een man die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn oom, maakt zijn oom te schande. Ze moeten de gevolgen dragen van hun zonde. Ze moeten kinderloos sterven. Als een man met de vrouw van zijn broer trouwt, is dat iets afschuwelijks. Hij heeft zijn broer te schande gemaakt. Ze moeten kinderloos worden.

Houd je aan al mijn voorschriften en aan al mijn rechterlijke beslissingen en leef ernaar. Dan zal het land waar ik jullie naartoe breng om er te wonen, jullie niet uitbraken. Jullie mogen niet de gebruiken volgen van de volken die ik voor jullie verdrijf, want zij hebben al die dingen gedaan en ik heb een afschuw van ze. Daarom heb ik tegen jullie gezegd: ‘Jullie zullen hun land innemen, en ik zal het jullie in bezit geven, een land dat overvloeit van melk en honing. Ik ben Jehovah, jullie God, die jullie heeft afgezonderd van de volken.’ Jullie moeten onderscheid maken tussen reine en onreine landdieren en tussen reine en onreine vogels. Maak jezelf niet tot iets walgelijks met landdieren, vogels of kruipende dieren die ik voor jullie heb afgezonderd als onrein. Jullie moeten heilig voor mij zijn, want ik, Jehovah, ben heilig, en ik zonder jullie van de volken af om van mij te worden.

Elke man of vrouw die als medium optreedt of een waarzegger is, moet beslist ter dood worden gebracht. Zulke mensen moeten door het volk gestenigd worden. Ze hebben hun dood aan zichzelf te wijten.”’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Zeg tegen de priesters, de zonen van Aäron: “Een priester mag zich niet verontreinigen in verband met een dode onder zijn volk. Maar dat mag hij wel doen als het gaat om een naaste bloedverwant: zijn moeder, zijn vader, zijn zoon, zijn dochter, zijn broer, en ook zijn zus als ze een maagd is die bij hem woont en nog niet getrouwd is. Hij mag zich niet verontreinigen en ontheiligen als het gaat om een vrouw die getrouwd is met een man van zijn volk. Ze mogen hun hoofd niet kaalscheren, de zijkant van hun baard niet afscheren en geen insnijdingen in hun lichaam maken. Ze moeten heilig zijn voor hun God en ze mogen de naam van hun God niet ontheiligen, want ze bieden Jehovah’s vuuroffers aan, het brood van hun God, en ze moeten heilig zijn. Ze mogen niet trouwen met een prostituee, een vrouw die is verontreinigd of een vrouw die van haar man gescheiden is, want een priester is heilig voor zijn God. Jullie moeten hem heiligen, want hij is iemand die het brood van jullie God aanbiedt. Hij moet heilig voor jullie zijn, want ik, Jehovah, ben heilig en ik heilig jullie. Als de dochter van een priester zich ontheiligt door zich te prostitueren, ontheiligt ze haar vader. Ze moet verbrand worden.

Degene die de hogepriester is onder zijn broeders, over wiens hoofd de zalfolie is uitgegoten en die geïnstalleerd is om de priesterkleding te dragen, mag zijn haar niet onverzorgd laten en zijn kleren niet scheuren. Hij mag niet bij een dode komen; zelfs als het gaat om zijn vader of zijn moeder mag hij zich niet verontreinigen. Hij mag niet uit het heiligdom weggaan en hij mag het heiligdom van zijn God niet ontwijden, want het teken van opdracht, de zalfolie van zijn God, is op hem. Ik ben Jehovah.

De vrouw met wie hij trouwt, moet nog maagd zijn. Hij mag niet trouwen met een weduwe, een gescheiden vrouw, een vrouw die is verontreinigd of een prostituee. Hij moet een maagd uit zijn volk tot vrouw nemen. Hij mag zijn nakomelingen niet ontheiligen onder zijn volk, want ik ben Jehovah, die hem heiligt.”’

Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron: “Niemand van je nakomelingen die een gebrek heeft, mag het brood van zijn God komen aanbieden. Dat geldt van generatie op generatie. Als een man een gebrek heeft, mag hij het brood niet komen aanbieden: een man die blind of kreupel is, die een misvormd gezicht heeft of bij wie een van de ledematen te lang is, een man met een gebroken voet of een gebroken hand, een man met een bochel, een dwerg of een man met een oogaandoening, eczeem, ringworm of met beschadigde zaadballen. Geen enkele nakomeling van de priester Aäron met een gebrek mag Jehovah’s vuuroffers komen aanbieden. Omdat hij een gebrek heeft, mag hij het brood van zijn God niet komen aanbieden. Wel mag hij van het brood van zijn God eten, zowel van de allerheiligste dingen als van de heilige dingen. Maar hij mag niet in de buurt van het gordijn komen en hij mag niet bij het altaar komen, want hij heeft een gebrek. Hij mag mijn heiligdom niet ontwijden, want ik ben Jehovah, die hen heiligt.”’

Mozes bracht dat over aan Aäron en zijn zonen en aan alle Israëlieten.

Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen dat ze goed moeten opletten hoe ze omgaan met de heilige dingen die de Israëlieten aan mij hebben opgedragen en aan mij offeren, en dat ze mijn heilige naam niet ontheiligen. Ik ben Jehovah. Zeg tegen ze: “Als een van jullie nakomelingen terwijl hij onrein is in de buurt komt van de heilige dingen die de Israëlieten aan Jehovah hebben opgedragen, moet die persoon uit mijn aanwezigheid verwijderd worden. Dat geldt van generatie op generatie. Ik ben Jehovah. Geen enkele nakomeling van Aäron die melaats is of een afscheiding heeft, mag van de heilige dingen eten totdat hij weer rein is. Dat geldt ook voor een man die iemand aanraakt die onrein is door een dode, een man die een zaadlozing heeft, een man die een van de onreine krioelende dieren aanraakt of een man die onrein wordt omdat hij een ander aanraakt die om de een of andere reden onrein is. Degene die zoiets of zo iemand aanraakt, zal tot de avond onrein zijn en mag geen van de heilige dingen eten, maar hij moet zich met water wassen. Na zonsondergang zal hij weer rein zijn, en dan mag hij van de heilige dingen eten, want het is zijn voedsel. Ook mag hij geen dier eten dat dood wordt aangetroffen of dat door wilde dieren verscheurd is, anders wordt hij onrein. Ik ben Jehovah.

Ze moeten hun verplichtingen tegenover mij nakomen, zodat ze geen zonde op zich laden en sterven omdat ze heilige dingen ontheiligd hebben. Ik ben Jehovah, die hen heiligt.

Geen enkele onbevoegde mag iets heiligs eten. Geen enkele vreemdeling die bij een priester te gast is en geen enkele loonarbeider mag iets heiligs eten. Maar als een priester met zijn eigen geld iemand als slaaf heeft gekocht, mag die persoon ervan mee-eten. Slaven die in zijn huis geboren zijn, mogen ook van zijn voedsel mee-eten. Als de dochter van een priester trouwt met iemand die geen priester is, mag ze niet van de heilige bijdragen eten. Maar als de dochter van een priester weduwe of een gescheiden vrouw wordt en ze geen kinderen heeft en naar het huis van haar vader teruggaat, zoals in haar jeugd, mag ze wel van haar vaders voedsel eten. Maar geen enkele onbevoegde mag ervan eten.

Als een man bij vergissing iets heiligs eet, moet hij een vijfde van de waarde daaraan toevoegen en het heilige offer aan de priester geven. Ze mogen de heilige dingen die de Israëlieten als bijdrage aan Jehovah geven, dus niet ontheiligen, anders zullen ze gestraft worden omdat ze schuld op zich geladen hebben door hun heilige dingen te eten. Want ik ben Jehovah, die hen heiligt.”’

Daarna zei Jehovah tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen en tegen alle Israëlieten: “Als een Israëliet of een vreemdeling die in Israël woont, een brandoffer aan Jehovah aanbiedt als een vrijwillig offer of om zijn geloften in te lossen, dan moet hij om goedkeuring te ontvangen een stier, een jonge ram of een geitenbok zonder gebreken aanbieden. Bied dus geen dier met een gebrek aan, want daarmee zullen jullie geen goedkeuring ontvangen.

Als iemand een vredeoffer aan Jehovah aanbiedt als vrijwillig offer of om een gelofte in te lossen, dan zal het alleen met goedkeuring ontvangen worden als het een rund, een schaap of een geit is zonder gebreken. Het dier mag geen enkel gebrek hebben. Geen enkel offerdier mag blind zijn, een gebroken poot hebben of een snijwond, wratten, schurft of ringworm hebben; zo’n dier mag je niet aan Jehovah aanbieden of als offer voor Jehovah op het altaar leggen. Een rund of een schaap met een poot die te lang of te kort is, mag je wel als vrijwillig offer aanbieden, maar het zal niet met goedkeuring worden aanvaard als gelofteoffer. Een dier waarvan de zaadballen beschadigd, verbrijzeld, uitgerukt of afgesneden zijn, mag je niet aan Jehovah aanbieden. In jullie land mag je zulke offers niet brengen. En zulke dieren mag je niet uit de hand van een buitenlander als het brood van jullie God aanbieden, want ze zijn verminkt en hebben een gebrek. Ze zullen niet met goedkeuring worden aanvaard.”’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Als er een rund, een schaap of een geit wordt geboren, moet die zeven dagen bij zijn moeder blijven, maar vanaf de achtste dag zal het dier met goedkeuring als offer worden aanvaard, als vuuroffer voor Jehovah. Een rund of een schaap mag je niet op dezelfde dag slachten als het jong ervan.

Als jullie een dankoffer aan Jehovah brengen, moeten jullie dat doen om goedkeuring voor jezelf te krijgen. Het moet op dezelfde dag gegeten worden. Jullie mogen er niets van overlaten tot de volgende morgen. Ik ben Jehovah.

Houd je aan mijn geboden en leef ernaar. Ik ben Jehovah. Jullie mogen mijn heilige naam niet ontheiligen, en ik moet in het midden van de Israëlieten geheiligd worden. Ik ben Jehovah, die jullie heiligt, die jullie uit Egypte heeft geleid om jullie te laten zien dat ik God ben. Ik ben Jehovah.’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “De periodieke feesten voor Jehovah, die jullie moeten afkondigen, zijn heilige bijeenkomsten. Dit zijn mijn periodieke feesten: Zes dagen mag er worden gewerkt, maar op de zevende dag is het sabbat, een dag van volledige rust, een heilige bijeenkomst. Jullie mogen dan geen enkel soort werk doen. Het moet een sabbat voor Jehovah zijn, waar jullie ook wonen. Dit zijn de periodieke feesten voor Jehovah, heilige bijeenkomsten die jullie op de vastgestelde tijd moeten afkondigen: Op de 14de dag van de eerste maand, in de avondschemering, is het Pascha voor Jehovah.

Op de 15de dag van die maand is het Feest van het Ongezuurde Brood voor Jehovah. Zeven dagen lang moeten jullie ongezuurd brood eten. Houd op de eerste dag een heilige bijeenkomst. Jullie mogen dan geen zwaar werk doen. Zeven dagen lang moeten jullie een vuuroffer aan Jehovah aanbieden. Op de zevende dag is er weer een heilige bijeenkomst. Dan mogen jullie geen zwaar werk doen.”’

Daarna zei Jehovah tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer jullie uiteindelijk in het land komen dat ik jullie geef en jullie de oogst hebben binnengehaald, moeten jullie een schoof van de eerste opbrengst naar de priester brengen. Hij zal de schoof heen en weer bewegen vóór Jehovah om goedkeuring voor jullie te krijgen. De priester moet dat op de dag na de sabbat doen. Op de dag waarop jullie de schoof heen en weer laten bewegen, moeten jullie een jonge ram van nog geen jaar oud zonder gebreken als brandoffer aan Jehovah brengen. Daarbij hoort een graanoffer van twee tiende efa meelbloem vermengd met olie, als een vuuroffer voor Jehovah waarvan de geur aangenaam is voor hem. Er hoort ook een drankoffer van een kwart hin wijn bij. Jullie mogen geen brood eten, geen geroosterd graan en geen nieuw graan tot die dag, totdat jullie het offer aan jullie God hebben gebracht. Het is een blijvend voorschrift van generatie op generatie, waar jullie ook wonen.

Vanaf de dag na de sabbat, de dag waarop jullie de schoof van het beweegoffer hebben gebracht, moeten jullie zeven sabbatten tellen. Het moeten volledige weken zijn. Jullie moeten 50 dagen tellen, tot de dag na de zevende sabbat, en dan moeten jullie een offer van nieuw graan aan Jehovah aanbieden. Uit jullie woonplaatsen moeten jullie als beweegoffer twee broden meebrengen, bereid met twee tiende efa meelbloem en gebakken met zuurdesem. Het is de eerste opbrengst voor Jehovah. Samen met de broden moeten jullie zeven eenjarige mannetjeslammeren zonder gebreken aanbieden, en één jonge stier en twee rammen. Ze vormen een brandoffer voor Jehovah, samen met het graanoffer en de drankoffers die daarbij horen. Het is een vuuroffer waarvan de geur aangenaam is voor Jehovah. Jullie moeten één geitenbokje als zondeoffer brengen en twee eenjarige mannetjeslammeren als vredeoffer. De priester moet ze met de broden van de eerste opbrengst heen en weer bewegen als een beweegoffer vóór Jehovah, samen met de twee mannetjeslammeren. Ze zijn iets heiligs voor Jehovah en zijn bestemd voor de priester. Op die dag moeten jullie aankondigen dat jullie een heilige bijeenkomst hebben. Jullie mogen dan geen zwaar werk doen. Het is een blijvend voorschrift van generatie op generatie, waar jullie ook wonen.

Als je de oogst van het land haalt, oogst dan niet helemaal tot aan de rand van je akker en raap niet op wat er van je oogst overblijft. Je moet dat achterlaten voor de armen en voor de vreemdelingen die bij jullie wonen. Ik ben Jehovah, jullie God.”’

Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “De eerste dag van de zevende maand moet een dag van volledige rust zijn, een herdenking die wordt aangekondigd met trompetgeschal, een heilige bijeenkomst. Jullie mogen dan geen zwaar werk doen en jullie moeten een vuuroffer aan Jehovah aanbieden.”’

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Maar de tiende dag van deze zevende maand is de Verzoendag. Jullie moeten een heilige bijeenkomst houden, en jullie moeten die in rouw doorbrengen en een vuuroffer aan Jehovah aanbieden. Op die dag mag je geen enkel soort werk doen, want het is een verzoendag, waarop verzoening voor jullie gedaan wordt vóór Jehovah, je God. Iedereen die deze dag niet in rouw doorbrengt, moet uit zijn volk worden verwijderd. Iedereen die op die dag toch werkt, zal ik uit het midden van zijn volk wegvagen. Jullie mogen dan geen enkel soort werk doen. Het is een blijvend voorschrift van generatie op generatie, waar jullie ook wonen. Het is een sabbat voor jullie, een dag van volledige rust, die jullie in rouw moeten doorbrengen, vanaf de avond van de negende dag van de maand. Jullie moeten van avond tot avond sabbat houden.’

Daarna zei Jehovah tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Op de 15de dag van deze zevende maand is het Loofhuttenfeest voor Jehovah, zeven dagen lang. Op de eerste dag moet er een heilige bijeenkomst zijn, en jullie mogen dan geen zwaar werk doen. Zeven dagen moeten jullie Jehovah een vuuroffer aanbieden. Op de achtste dag moeten jullie een heilige bijeenkomst houden, en jullie moeten een vuuroffer aan Jehovah aanbieden. Het is een plechtige vergadering. Jullie mogen dan geen zwaar werk doen.

Dat zijn de periodieke feesten voor Jehovah, die jullie als heilige bijeenkomsten moeten afkondigen en waarop jullie Jehovah een vuuroffer moeten aanbieden: het brandoffer, het graanoffer dat bij het slachtoffer hoort en de drankoffers, volgens het dagelijkse schema. Die offers komen nog bij alles wat er op de sabbatten van Jehovah geofferd wordt en bij jullie geschenken, jullie gelofteoffers en jullie vrijwillige offers, die jullie aan Jehovah horen te geven. Maar op de 15de dag van de zevende maand, wanneer jullie de opbrengst van het land hebben binnengehaald, moeten jullie zeven dagen lang het feest voor Jehovah vieren. Op de eerste dag is er volledige rust en ook op de achtste dag is er volledige rust. Op de eerste dag moeten jullie de vruchten van prachtige bomen nemen, de bladeren van palmbomen, de takken van loofbomen en populieren uit het dal, en jullie moeten zeven dagen lang vrolijk zijns vóór Jehovah, jullie God. Jullie moeten het zeven dagen per jaar als een feest voor Jehovah vieren. In de zevende maand moeten jullie het vieren; het is een blijvend voorschrift van generatie op generatie. Zeven dagen lang moeten jullie in loofhutten wonen. Alle geboren Israëlieten moeten in de loofhutten wonen, zodat toekomstige generaties weten dat ik de Israëlieten in hutten heb laten wonen toen ik ze uit Egypte leidde. Ik ben Jehovah, jullie God.”’

Dat vertelde Mozes aan de Israëlieten over de periodieke feesten voor Jehovah.

Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes: ‘Geef de Israëlieten opdracht om zuivere olijfolie voor de verlichting bij je te brengen, om de lampen altijd te laten branden. Aäron moet ervoor zorgen dat de lampen buiten het gordijn van de getuigenis in de tent van samenkomst altijd branden vóór Jehovah, van de avond tot de morgen. Het is een blijvend voorschrift van generatie op generatie. Hij moet ervoor zorgen dat de lampen op de lampenstandaard van zuiver goud altijd in orde zijn vóór Jehovah.

Neem meelbloem en bak daar 12 ringvormige broden van. Gebruik voor elk brood twee tiende efa. Leg ze in twee stapels van zes op de tafel van zuiver goud vóór Jehovah. Leg op elke stapel zuivere geurige hars. De hars is een vuuroffer voor Jehovah en dient als symbool van het brood. Op elke sabbat moet hij dat steeds vóór Jehovah in orde brengen. Het is een blijvend verbond met de Israëlieten. Het is bestemd voor Aäron en zijn zonen, en ze moeten het op een heilige plaats eten, want het is voor hem iets allerheiligst van de vuuroffers voor Jehovah. Het is een blijvend voorschrift.’

Nu bevond zich onder de Israëlieten een zoon van een Israëlitische vrouw en een Egyptische man, en hij raakte in het kamp in gevecht met een Israëlitische man. De zoon van de Israëlitische vrouw ging de Naam lasteren en vervloeken. Daarom brachten ze hem naar Mozes. De moeder van de man was Selomit, de dochter van Dibri, uit de stam Dan. Ze zetten hem gevangen totdat voor hen duidelijk zou zijn wat Jehovah’s beslissing was.

Jehovah zei tegen Mozes: ‘Breng degene die gevloekt heeft buiten het kamp. Allen die hem gehoord hebben, moeten hun handen op zijn hoofd leggen en de hele gemeenschap moet hem stenigen. En zeg tegen de Israëlieten: “Als iemand zijn God vervloekt, moet hij de gevolgen dragen van zijn zonde. Iemand die Jehovah’s naam lastert, moet beslist ter dood worden gebracht. De hele gemeenschap moet hem stenigen. Zowel een vreemdeling die bij jullie woont als een geboren Israëliet moet ter dood worden gebracht als hij de Naam (van God) lastert.

Als iemand een mens om het leven brengt, moet hij beslist ter dood worden gebracht. Wie een dier van een ander doodslaat, moet het vergoeden, een leven voor een leven. Als iemand zijn medemens verwondt, moet wat hij gedaan heeft hemzelf worden aangedaan. Een breuk voor een breuk, een oog voor een oog, een tand voor een tand. De verwonding die hij iemand heeft toegebracht, moet ook hemzelf worden toegebracht. Wie een dier doodslaat, moet het vergoeden, maar wie een mens doodslaat, moet ter dood worden gebracht.

Voor de vreemdeling die bij jullie woont en voor de geboren Israëliet geldt dezelfde rechterlijke beslissing, want ik ben Jehovah, jullie God.”’ Mozes vertelde dat aan de Israëlieten, en ze brachten degene die had gevloekt buiten het kamp en stenigden hem. Zo deden de Israëlieten precies wat Jehovah Mozes had opgedragen.

Jehovah zei verder tegen Mozes op de berg Sinaï: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer jullie uiteindelijk in het land komen dat ik jullie geef, moet het land een sabbat houden voor Jehovah. Zes jaar lang mogen jullie je akker inzaaien en je wijngaard snoeien en mogen jullie de oogst binnenhalen. Maar het zevende jaar moet een sabbat van volledige rust voor het land zijn, een sabbat voor Jehovah. Je mag je akker niet inzaaien en je wijngaard niet snoeien. Wat er vanzelf opkomt van het graan dat na de oogst is achtergebleven, mag je niet oogsten, en ook de druiven van je ongesnoeide wijnstok mag je niet oogsten. Het moet een jaar van volledige rust voor het land zijn. Wat er tijdens de sabbat op het land groeit mogen jullie wel eten. Jullie, je slaven en slavinnen, je loonarbeiders en de vreemdelingen die bij jullie wonen mogen ervan eten, net als het vee en de wilde dieren in jullie land. Alles wat het land voortbrengt, mag gegeten worden.

Je moet zeven sabbatsjaren tellen, zeven keer zeven jaar, en na zeven sabbatsjaren is er 49 jaar verstreken. Vervolgens moet je op de tiende dag van de zevende maand de hoorn luid laten schallen; op de Verzoendag moeten jullie in het hele land de hoorn laten klinken. Jullie moeten het 50ste jaar heiligen en in het land vrijheid uitroepen voor alle bewoners. Het zal een jubeljaar voor jullie zijn, en iedereen zal terugkeren naar zijn eigen bezit en zijn eigen familie. Dat 50ste jaar zal een jubeljaar voor jullie zijn. Je mag niet zaaien, je mag niet oogsten wat er van het achtergebleven graan vanzelf opkomt en je mag de druiven van ongesnoeide wijnstokken niet verzamelen. Want het is een jubeljaar. Het moet heilig voor jullie zijn. Jullie mogen alleen eten wat het land uit zichzelf voortbrengt.

In het jubeljaar moet iedereen terugkeren naar zijn eigen bezit. Als je iets aan je medemens verkoopt of van hem koopt, mogen jullie elkaar niet uitbuiten. Als je iets van je medemens koopt, houd dan rekening met het aantal jaren na het jubeljaar, en als hij iets aan je verkoopt, moet hij rekening houden met het aantal overgebleven oogstjaren. Als er nog veel jaren over zijn, mag hij de prijs verhogen, en als er weinig jaren over zijn, moet hij de prijs verlagen, want hij verkoopt je het aantal oogsten. Niemand van jullie mag zijn medemens uitbuiten, en je moet ontzag hebben voor je God, want ik ben Jehovah, jullie God. Als jullie je aan mijn voorschriften en mijn rechterlijke beslissingen houden, zullen jullie onbezorgd in het land wonen. Het land zal vrucht opbrengen, en jullie zullen volop te eten hebben en er onbezorgd wonen.

Misschien zeggen jullie: ‘Wat moeten we in het zevende jaar eten als we niet mogen zaaien en oogsten?’ Weet dan dat ik jullie in het zesde jaar zo zal zegenen dat het land een oogst opbrengt die genoeg is voor drie jaar. In het achtste jaar mogen jullie weer zaaien en tot het negende jaar moeten jullie van de oude oogst eten. Totdat de nieuwe oogst binnenkomt, zullen jullie van de oude oogst eten.

Het land mag niet voor altijd verkocht worden, want het land is van mij. In mijn ogen zijn jullie buitenlanders en vreemdelingen in dit land. In het hele land dat jullie bezitten, moet gelden dat je het recht hebt grond terug te kopen.

Als een van je broeders tot armoede vervalt en iets van zijn bezit moet verkopen, dan moet een terugkoper die nauw aan hem verwant is, komen om terug te kopen wat zijn broeder heeft verkocht. Als iemand geen terugkoper heeft maar het hem later zo goed gaat dat hij genoeg middelen heeft om zijn bezit zelf terug te kopen, dan moet hij de waarde ervan berekenen aan de hand van de jaren sinds hij het verkocht heeft. Het resterende bedrag moet hij teruggeven aan de koper, en dan kan hij terugkeren naar zijn bezit.

Maar als hij niet de middelen heeft om wat hij verkocht heeft terug te kopen, moet het tot aan het jubeljaar van de koper blijven. In het jubeljaar krijgt de persoon het terug en zal hij terugkeren naar zijn bezit.

Als iemand een huis in een ommuurde stad verkoopt, dan blijft zijn recht van terugkoop gelden tot een jaar nadat hij de verkoop heeft afgerond. Zijn recht van terugkoop is een heel jaar geldig. Als het niet binnen een jaar wordt teruggekocht, dan wordt het huis in de ommuurde stad voorgoed het eigendom van de koper en van de generaties na hem. Het komt in het jubeljaar niet vrij. Maar huizen in dorpen die niet ommuurd zijn, moeten worden beschouwd als een deel van het akkerland. Daarvoor blijft het recht van terugkoop gelden, en in het jubeljaar komen ze vrij.

Voor de Levieten geldt dat ze altijd het recht hebben om hun huizen in hun steden terug te kopen. Als het huis van een Leviet in een van hun steden niet wordt teruggekocht, dan komt het in het jubeljaar vrij, want de huizen in de steden van de Levieten zijn hun bezit onder de Israëlieten. Bovendien mag de weidegrond rond hun steden niet worden verkocht, want die moet voor altijd in hun bezit blijven.

Als een broeder in je omgeving tot armoede vervalt en niet in zijn eigen onderhoud kan voorzien, moet je hem ondersteunen, net zoals je dat zou doen voor een vreemdeling of een buitenlander die bij jullie woont, zodat hij in leven blijft. Vraag geen rente van hem en probeer je niet ten koste van hem te verrijken. Heb ontzag voor je God, dan zal je broeder in leven blijven. Je mag geen rente vragen als je hem geld leent en geen winst maken als je hem voedsel geeft. Ik ben Jehovah, jullie God, die jullie uit Egypte heeft geleid om jullie het land Kanaän te geven, om te laten zien dat ik jullie God ben.

Als een broeder in je omgeving tot armoede vervalt en zich aan je moet verkopen, mag je hem niet dwingen tot slavenarbeid. Hij moet behandeld worden als een loonarbeider of als een buitenlander die bij jullie woont. Tot het jubeljaar zal hij bij je werken. Dan zal hij met zijn kinderen bij je weggaan en naar zijn familie teruggaan. Hij moet terugkeren naar het bezit van zijn voorouders. Want ze zijn mijn slaven, die ik uit Egypte heb geleid. Ze mogen zich niet verkopen zoals een slaaf wordt verkocht. Je mag hem niet wreed behandelen, en je moet ontzag hebben voor je God. Je mag alleen slaven en slavinnen hebben uit de omringende volken; van hen mag je een slaaf of een slavin kopen. Ook de zonen van buitenlanders die bij jullie wonen mogen jullie als slaaf kopen, en dat geldt ook voor de gezinnen die ze in jullie land krijgen. Die zullen je eigendom worden. Je mag hen als erfenis aan je zonen nalaten, als een blijvend bezit. Hen mag je als slaven voor je laten werken, maar je Israëlitische broeders mag je niet wreed behandelen.

Maar als een vreemdeling of een buitenlander die bij jullie woont rijk wordt, en een broeder in zijn omgeving vervalt tot armoede en moet zich verkopen aan de vreemdeling of de buitenlander of aan een lid van de familie van de vreemdeling, dan zal nadat hij zich heeft verkocht, het recht van terugkoop blijven gelden. Een van zijn broers mag hem terugkopen. Ook zijn oom, de zoon van zijn oom of een andere naaste verwant, een familielid, mag hem terugkopen.

Als hij zelf rijk is geworden, mag hij ook zichzelf terugkopen. Samen met zijn koper moet hij de tijd berekenen vanaf het jaar dat hij zich aan hem verkocht heeft tot aan het jubeljaar, en het geld van zijn verkoop moet in verhouding staan tot het aantal jaren. Zijn werkdagen in die periode moeten berekend worden volgens het tarief van een loonarbeider. Als er nog veel jaren resteren, moet hij een terugkoopprijs betalen die in verhouding staat tot het aantal jaren dat over is. Als er nog maar enkele jaren resteren tot aan het jubeljaar, dan moet hij een berekening voor zichzelf maken en een terugkoopprijs betalen die in verhouding staat tot de resterende jaren. Hij moet net als een loonarbeider jaar na jaar bij hem blijven werken. En zie erop toe dat hij niet wreed wordt behandeld. Maar als hij zich niet op die voorwaarden kan terugkopen, dan komt hij in het jubeljaar vrij, samen met zijn kinderen. Want de Israëlieten zijn mijn eigen slaven. Ze zijn mijn slaven, die ik uit Egypte heb geleid. Ik ben Jehovah, jullie God.

Jullie mogen geen waardeloze goden maken en geen beelden of heilige zuilen neerzetten, en jullie mogen geen gebeeldhouwde stenen in jullie land neerzetten om je in de richting daarvan te buigen, want ik ben Jehovah, jullie God. Onderhoud mijn sabbatten en toon respect voor mijn heiligdom. Ik ben Jehovah.

Als jullie je houden aan mijn voorschriften en geboden en ze naleven, zal ik ervoor zorgen dat er op de juiste tijd regenbuien zijn, en het land zal zijn opbrengst geven en de bomen van het veld zullen vrucht dragen. De dorstijd zal duren tot de druivenoogst, en de druivenoogst zal duren tot de zaaitijd. Jullie zullen volop brood eten en onbezorgd in je land wonen. Ik zal vrede in het land brengen, en jullie zullen kunnen slapen zonder dat je voor iemand bang hoeft te zijn. Ik zal gevaarlijke wilde dieren uit het land verjagen en er zal geen zwaard door het land trekken. Jullie zullen je vijanden beslist achtervolgen en met het zwaard verslaan. Vijf van jullie zullen er 100 achtervolgen, en 100 van jullie zullen er 10.000 achtervolgen, en jullie zullen je vijanden met het zwaard verslaan.

Ik zal jullie gunst tonen, jullie vruchtbaar maken en jullie veel nakomelingen geven, en ik zal me houden aan mijn verbond met jullie. Terwijl jullie nog van de oogst van het vorige jaar eten, zullen jullie de oude oogst moeten wegdoen om plaats te maken voor de nieuwe. Ik zal mijn tabernakel in jullie midden plaatsen en ik zal jullie niet verwerpen. Ik zal in jullie midden wandelen en jullie God zijn, en jullie zullen mijn volk zijn. Ik ben Jehovah, jullie God, die jullie uit Egypte heeft geleid zodat jullie niet langer hun slaven zouden zijn. Ik heb jullie juk verbroken en laat jullie met opgeheven hoofd rondlopen.

Maar als jullie niet naar me luisteren en jullie je niet aan al die geboden houden, en als jullie mijn voorschriften verwerpen en jullie een afschuw hebben van mijn rechterlijke beslissingen zodat jullie je niet aan al mijn geboden houden en jullie mijn verbond schenden, dan zal ik jullie het volgende aandoen: ik zal jullie straffen met ellende, met tuberculose en hoge koorts, waardoor het licht in je ogen dooft en het leven uit je wegvloeit. Jullie zullen je zaad helemaal voor niets zaaien, want je vijanden zullen het opeten. Ik zal mij tegen jullie keren en jullie zullen door je vijanden verslagen worden. Degenen die je haten, zullen je vertrappen, en je zult vluchten terwijl niemand je achtervolgt.

Als jullie dan nog niet naar me luisteren, zal ik de straf voor jullie zonden zeven keer zo zwaar moeten maken. Ik zal jullie trots en koppigheid breken, en ik zal jullie hemel als ijzer en jullie aarde als koper maken. Jullie zullen je voor niets afmatten, want je grond zal geen opbrengst geven en je bomen zullen geen vrucht dragen.

Als jullie je tegen mij blijven verzetten en weigeren naar me te luisteren, dan zal ik jullie zeven keer zo zwaar moeten treffen, in overeenstemming met jullie zonden. Ik zal de wilde dieren op jullie af sturen, en die zullen je van je kinderen beroven en je vee uitroeien. Ze zullen er zo weinig van jullie overlaten dat de wegen er verlaten bij zullen liggen.

Als jullie je dan nog steeds niet door mij laten corrigeren en ermee doorgaan je tegen mij te verzetten, dan zal ik mij ook tegen jullie verzetten, en ik zal jullie zeven keer treffen voor jullie zonden. Ik zal een zwaard over jullie brengen om de schending van het verbond te wreken. Als jullie je in je steden verzamelen, zal ik jullie treffen met ziekte, en jullie zullen in handen van een vijand vallen. Wanneer ik jullie broodvoorraad vernietig, zullen tien vrouwen maar één oven nodig hebben om jullie brood te bakken, en ze zullen het brood volgens gewicht rantsoeneren. Jullie zullen eten maar niet verzadigd raken.

Als jullie ondanks dat alles niet naar me luisteren en ermee doorgaan je tegen mij te verzetten, dan zal ik mij nog heviger tegen jullie verzetten, en ik zal jullie zeven keer moeten straffen voor jullie zonden. Jullie zullen het vlees van je zonen en dochters moeten eten. Ik zal jullie heilige offerhoogten verwoesten en jullie wierooktafels omverhalen. Jullie lijken zal ik op de lijken van jullie walgelijke afgoden stapelen, en ik zal me vol walging van jullie afkeren. Jullie steden zal ik in puin leggen en jullie heiligdommen zal ik verwoesten, en de aangename geur van jullie slachtoffers zal ik niet ruiken. Ikzelf zal het land verwoesten, en de vijanden die in jullie land zullen wonen, zullen er met ontzetting naar kijken. Ik zal jullie verstrooien onder de volken, en ik zal een getrokken zwaard achter jullie aan sturen. Jullie land zal een woestenij worden, en jullie steden zullen in puin komen te liggen.

In die tijd, terwijl het land woest ligt en jullie in het land van je vijanden zijn, zal het land zijn sabbatten afbetalen. In die tijd zal het land rusten: het moet zijn sabbatten terugbetalen. In de hele periode dat het land woest ligt, zal het rusten, omdat het niet heeft gerust tijdens jullie sabbatten, toen jullie er nog woonden.

Degenen die nog in leven zijn, zal ik radeloos van angst maken in het land van hun vijanden. Als ze een opwaaiend blad horen ritselen, zullen ze op de vlucht slaan, en ze zullen vluchten alsof ze voor een zwaard vluchten en vallen zonder dat iemand ze achtervolgt. Ze zullen over elkaar struikelen als mensen die op de vlucht zijn voor het zwaard zonder dat iemand ze achtervolgt. Jullie zullen niet kunnen standhouden tegen je vijanden. Jullie zullen te midden van de volken omkomen en door het land van je vijanden verslonden worden. Degenen van jullie die overblijven, zullen in de landen van hun vijanden wegrotten vanwege jullie overtreding. Ze zullen wegrotten vanwege de overtredingen van hun voorouders. Dan zullen ze hun eigen overtredingen bekennen en ook de overtredingen en de ontrouw van hun voorvaders. Ze zullen erkennen dat ze ontrouw zijn geweest door zich tegen mij te verzetten, waarop ik mij tegen hen ben gaan verzetten door hen naar het land van hun vijanden te brengen.

Misschien zal hun onbesneden hart zich dan vernederen en zullen ze hun overtredingen afbetalen. En ik zal denken aan mijn verbond met Jakob, aan mijn verbond met Isaäk en aan mijn verbond met Abraham, en ik zal ook aan het land denken. Terwijl het land door hen verlaten was, betaalde het zijn sabbatten af en lag het woest zonder hen. Ze betaalden voor hun overtredingen omdat ze mijn rechterlijke beslissingen hadden verworpen en ze een afschuw hadden van mijn voorschriften. Maar ondanks dat alles zal ik hen nooit volledig verwerpen terwijl ze in het land van hun vijanden zijn. Ik zal hen niet in zo’n mate verstoten dat ik hen volledig uitroei, waarmee ik mijn verbond met hen zou schenden, want ik ben Jehovah, hun God. Ter wille van hen zal ik terugdenken aan het verbond met hun voorouders, die ik uit Egypte heb geleid voor de ogen van de volken om te laten zien dat ik hun God ben. Ik ben Jehovah.”’

Dat zijn de voorschriften, de rechterlijke beslissingen en de wetten die Jehovah op de berg Sinaï tussen hem en de Israëlieten heeft vastgelegd, via Mozes.

Jehovah zei verder tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als een man een bijzondere gelofte doet om de vastgestelde waarde van een persoon aan Jehovah aan te bieden, zal de vastgestelde waarde van een man tussen de 20 en 60 jaar oud 50 zilveren sikkels zijn volgens de standaardsikkel van de heilige plaats. Maar als het een vrouw is, zal de vastgestelde waarde 30 sikkels zijn. Als de leeftijd tussen de 5 en de 20 jaar ligt, zal de vastgestelde waarde van een jongen 20 sikkels zijn en van een meisje 10 sikkels. Als de leeftijd tussen één maand en vijf jaar ligt, zal de vastgestelde waarde van een jongen vijf zilveren sikkels zijn en van een meisje drie zilveren sikkels.

Als de leeftijd 60 jaar of hoger is, zal de vastgestelde waarde van een man 15 sikkels zijn en van een vrouw 10 sikkels. Maar als de man te arm is om de vastgestelde waarde te betalen, moet de persoon bij de priester komen, en de priester zal een bedrag voor de persoon vaststellen. De priester zal het bedrag bepalen in overeenstemming met wat degene die de gelofte doet, kan opbrengen.

Als de gelofte een dier betreft dat geschikt is als offer voor Jehovah, dan zal zo’n dier dat aan Jehovah gegeven wordt iets heiligs worden. Hij mag het dier niet vervangen of omruilen: een goed dier voor een slecht dier of een slecht dier voor een goed dier. Als hij een dier toch omruilt voor een ander dier, dan wordt zowel het oorspronkelijke dier als het dier dat ervoor in de plaats komt heilig. Als het een onrein dier is dat niet als offer aan Jehovah mag worden aangeboden, moet hij het dier naar de priester brengen. Dan moet de priester de waarde vaststellen, afhankelijk van de kwaliteit ervan. De waarde die de priester vaststelt, is bindend. Maar als hij het ooit zou willen terugkopen, moet hij de vastgestelde waarde betalen en daar een vijfde aan toevoegen.

Als een man zijn huis als iets heiligs aan Jehovah opdraagt, moet de priester de waarde vaststellen, afhankelijk van de kwaliteit ervan. De waarde die de priester vaststelt, is bindend. Maar als degene die zijn huis heeft opgedragen, het wil terugkopen, moet hij de vastgestelde waarde betalen en daar een vijfde van het bedrag aan toevoegen. Dan zal het weer van hem worden.

Als een man een deel van een veld dat hij bezit aan Jehovah opdraagt, dan moet de waarde worden geschat aan de hand van de hoeveelheid zaad die nodig is om het in te zaaien: 50 zilveren sikkels per homer gerstezaad. Als hij zijn veld opdraagt vanaf het jubeljaar, dan staat de vastgestelde waarde vast. Als hij zijn veld na het jubeljaar opdraagt, moet de priester de prijs voor hem berekenen in overeenstemming met het aantal jaren dat overblijft tot aan het volgende jubeljaar, en de vastgestelde waarde moet worden verlaagd. Maar als degene die het veld heeft opgedragen, het ooit wil terugkopen, dan moet hij de vastgestelde waarde betalen en daar een vijfde van het bedrag aan toevoegen, en het zal weer van hem zijn. Als hij het veld niet terugkoopt en het aan iemand anders wordt verkocht, mag het niet meer worden teruggekocht. Als het veld in het jubeljaar vrijkomt, zal het iets heiligs voor Jehovah worden, als een veld dat aan hem is opgedragen. Het zal eigendom worden van de priesters.

Als een man een veld aan Jehovah opdraagt dat hij gekocht heeft en dat geen deel uitmaakt van zijn erfelijk bezit, dan moet de priester voor hem de waarde berekenen tot aan het jubeljaar, en hij moet op die dag de vastgestelde waarde betalen. Het is iets heiligs voor Jehovah. In het jubeljaar wordt het veld teruggegeven aan degene van wie hij het gekocht heeft, degene aan wie het land behoort.

Elke waarde moet vastgesteld worden volgens de standaardsikkel van de heilige plaats. Een sikkel moet overeenkomen met 20 gera.

Maar niemand mag eerstgeboren dieren heiligen, want een eerstgeborene is voor Jehovah. Of het nu een rund is of een schaap, het is al van Jehovah. Als het gaat om een onrein dier en hij het volgens de vastgestelde waarde loskoopt, moet hij daar een vijfde van de waarde aan toevoegen. Maar als het niet wordt teruggekocht, moet het volgens de vastgestelde waarde worden verkocht.

Als iemand iets wat hij bezit onvoorwaardelijk heeft opgedragen aan Jehovah, mag het niet worden verkocht of worden teruggekocht, of het nu gaat om een mens, een dier of een veld. Alles wat iemand heeft opgedragen, is iets allerheiligst voor Jehovah. Bovendien mag niemand die veroordeeld is en bestemd is voor de vernietiging, worden losgekocht. Hij moet beslist ter dood worden gebracht.

Elk tiende deel van het land, of het nu gaat om de opbrengst van het veld of de vruchten aan de bomen, is van Jehovah. Het is iets heiligs voor Jehovah. Als iemand ooit iets van zijn tiende deel wil terugkopen, moet hij er een vijfde van de waarde aan toevoegen. Wat elk tiende deel van de runderen, de schapen en de geiten betreft — alles wat onder de herdersstaf doorgaat — het tiende dier moet iets heiligs voor Jehovah worden. Hij mag niet nagaan of het een goed of een slecht dier is, en hij mag het ook niet omruilen. Maar als hij ooit zou proberen het om te ruilen, dan wordt zowel het oorspronkelijke dier als het dier dat ervoor in de plaats komt iets heiligs. Het mag niet worden teruggekocht.”’

Dat zijn de geboden die Jehovah op de berg Sinaï aan Mozes heeft gegeven voor de Israëlieten.