De twee brieven aan de gemeente in Korinthe

De eerste brief aan de gemeente in Korinthe


Schrijver: Paulus en Sosthenes
Waar geschreven: Efeze
Geschrift voltooid: ca. 55 n.Chr.


Van Paulus, die door Gods wil geroepen is om een apostel van Jezus de Gezalfde te zijn, en onze broeder Sosthenes. Aan de gemeente van God in Korinthe, aan jullie die geheiligd zijn in eendracht met Jezus de Gezalfde geroepen om heiligen te zijn, samen met allen die waar dan ook de naam aanroepen van onze Heer Jezus de Gezalfde hun Heer en de onze.

Ik wens jullie onverdiende goedheid en vrede toe van God, onze Vader, en van de Heer Jezus de Gezalfde.

Ik dank mijn God altijd voor jullie omdat God jullie in Jezus de Gezalfde zijn onverdiende goedheid heeft gegeven. Dankzij hem zijn jullie in elk opzicht rijk geworden, in alle vaardigheid om te spreken en in alle kennis. Zo is ook het getuigenis over de Gezalfde sterk bij jullie verankerd, waardoor jullie in geen enkele gave ook maar iets tekortkomen, terwijl jullie vol verlangen wachten op de openbaring van onze Heer Jezus de Gezalfde. Hij zal jullie ook tot het einde toe sterk maken, zodat jullie op de dag van onze Heer Jezus de Gezalfde nergens van beschuldigd kunnen worden. God is trouw. Hij heeft jullie geroepen om verbonden te zijn met zijn Zoon Jezus de Gezalfde, onze Heer.

Broeders, in de naam van onze Heer Jezus de Gezalfde vraag ik jullie dringend om allemaal eensgezind te spreken. Laat er geen verdeeldheid onder jullie zijn, maar wees volkomen verenigd in dezelfde manier van denken en in dezelfde overtuiging. Ik heb namelijk van huisgenoten van Chloë over jullie, mijn broeders, gehoord dat er onenigheid onder jullie is. Ik bedoel dat jullie zeggen ‘ik hoor bij Paulus’, ‘maar ik bij Apollos’, ‘maar ik bij Cefas’, ‘maar ik bij de Gezalfde’. Is de Gezalfde verdeeld? Paulus werd toch niet voor jullie aan een paal gehangen? Of zijn jullie in de naam van Paulus gedoopt? Ik dank God dat ik niemand van jullie heb gedoopt, behalve dan Crispus en Gajus. Dus kan niemand zeggen dat jullie in mijn naam zijn gedoopt. O ja, ik heb ook degenen van het huis van Stefanas gedoopt. Verder weet ik niet of ik nog iemand anders heb gedoopt. De Gezalfde heeft me niet uitgezonden om te dopen, maar om het goede nieuws bekend te maken — en niet met wijsheid van woorden, want dat zou de martelpaal van de Gezalfde nutteloos maken.

De boodschap over de martelpaal is dwaasheid voor hen die vernietigd worden, maar voor ons die worden gered, is het Gods kracht. Want er staat geschreven: ‘Ik zal de wijsheid van de wijzen laten vergaan en de intelligentie van de intellectuelen afwijzen.’ Waar is de wijze? Waar is de schriftgeleerde? Waar is de redenaar van deze wereld? Heeft God niet laten zien dat de wijsheid van de wereld dwaasheid is? De wereld heeft God niet leren kennen via haar wijsheid, maar God besloot in zijn wijsheid degenen die geloven te redden via de dwaasheid van wat wordt gepredikt.

Want de Judeeërs vragen om tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij prediken een Gezalfde die aan de paal gehangen is. Dat is voor de Judeeërs een struikelblok en voor de natiën dwaasheid. Maar voor hen die geroepen zijn, zowel Judeeërs als Grieken, is de Gezalfde Gods kracht en Gods wijsheid. Want iets dwaas van God is wijzer dan mensen, en iets zwaks van God is sterker dan mensen.

Kijk maar naar jullie roeping, broeders. Onder jullie zijn er niet veel die naar menselijke maatstaf wijs zijn, niet veel machtigen, niet velen van hoge afkomst. Maar wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitgekozen om de wijzen te beschamen en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitgekozen om het sterke te beschamen. En wat voor de wereld onbelangrijk is en waarop wordt neergekeken, de dingen die niet zijn, heeft God uitgekozen om de dingen die zijn teniet te doen. Zo kan niemand zich op iets beroemen tegenover God. Jullie hebben het aan hem te danken dat jullie in eendracht met Jezus de Gezalfde zijn, die voor ons wijsheid van God is geworden, en ook rechtvaardigheid en heiliging en verlossing door losprijs, zodat het is zoals er staat geschreven: ‘Als je trots wilt zijn, wees dan trots op Jehovah.’

Broeders, toen ik het heilige geheim van God aan jullie bekend kwam maken, ben ik niet met hoogdravende woorden of wijsheid gekomen. Want ik had besloten jullie aandacht alleen te richten op Jezus de Gezalfde, die aan een paal gehangen is. Toen ik bij jullie kwam, was ik zwak en bang en beefde ik. Ik sprak en predikte niet met meeslepende woorden van wijsheid maar met een demonstratie van geest en kracht, zodat jullie geloof niet gebaseerd zou zijn op wijsheid van mensen maar op kracht van God.

We spreken over wijsheid tegen hen die geestelijk volwassen zijn, maar niet over de wijsheid van deze wereld of van de regeerders van deze wereld, die zullen verdwijnen. Waar we over spreken is Gods wijsheid in een heilig geheim, de verborgen wijsheid, die God vóór de tijdperken heeft voorbestemd tot onze eer. Geen van de regeerders van deze wereld kent deze wijsheid, want als ze die hadden gekend, zouden ze de verheven Heer niet aan een paal hebben gehangen. Het is zoals er staat geschreven: ‘Geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen wat God heeft bereid voor degenen die van hem houden.’ Maar aan ons heeft God dat onthuld door zijn geest, want de geest onderzoekt alle dingen, zelfs de diepe dingen van God.

Want wie van de mensen weet wat er in een mens omgaat behalve de geest van de mens in hem? Zo is ook niemand te weten gekomen wat er in God omgaat behalve de geest van God. We hebben niet de geest van de wereld gekregen, maar de geest die van God komt, zodat we de dingen zouden kennen die God ons in zijn goedheid heeft gegeven. Over die dingen spreken we ook, niet met woorden die ons door menselijke wijsheid zijn geleerd, maar met woorden die ons door de geest zijn geleerd. Zo verklaren we geestelijke zaken met geestelijke woorden.

Een fysiek mens aanvaardt de dingen van de geest van God niet, want voor hem zijn ze dwaasheid. Hij kan ze ook niet te weten komen, omdat ze geestelijk moeten worden onderzocht. Maar de geestelijke mens onderzoekt alle dingen, en zelf wordt hij door geen mens onderzocht. Want ‘wie heeft de denkwijze van Jehovah leren kennen, zodat hij hem zou kunnen onderwijzen?’ Maar we hebben wel denkwijze van de Gezalfde.

Daarom, broeders, kon ik niet tot jullie spreken als tot geestelijke mensen. Ik sprak tot jullie als tot vleselijke mensen, kleine kinderen in de Gezalfde. Ik heb jullie melk gegeven, geen vast voedsel, want jullie waren nog niet sterk genoeg. En ook nu zijn jullie nog niet sterk genoeg, want jullie zijn nog vleselijk. Als er jaloezie en ruzie onder jullie is, zijn jullie dan niet vleselijk en leven jullie dan niet als mensen? Want als de een zegt ‘ik hoor bij Paulus’, maar een ander zegt ‘ik bij Apollos’, gedragen jullie je dan niet als alle andere mensen?

Wat is Apollos eigenlijk? En wat is Paulus? Dienaren dankzij wie jullie gelovigen zijn geworden, zoals de Heer aan elk gegeven heeft. Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God liet het groeien. Dus niet wie plant of wie begiet is belangrijk, maar God, die het laat groeien. Wie plant en wie begiet zijn één, maar iedereen zal zijn eigen beloning krijgen naar zijn eigen werk. Want wij zijn Gods medewerkers. Jullie zijn Gods akker die wordt bewerkt, Gods bouwwerk.

Overeenkomstig de onverdiende goedheid van God die mij is gegeven, heb ik als een kundig bouwmeester een fundament gelegd, en iemand anders bouwt erop. Maar laat iedereen erop blijven letten hoe hij daarop bouwt. Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat al is gelegd, namelijk Jezus de Gezalfde. Of iemand nu op het fundament bouwt met goud, zilver of edelstenen, of met hout, hooi of stro, van ieders werk zal duidelijk worden wat het waard is, want de dag zal het aan het licht brengen. Het zal onthuld worden door vuur, en het vuur zelf zal aantonen wat voor werk ieder heeft geleverd. Als iemands bouwwerk standhoudt, zal hij een beloning krijgen. Als iemands werk verbrandt, zal hij verlies lijden. Hijzelf zal worden gered, maar dan wel als door vuur heen.

Weten jullie niet dat jullie zelf Gods tempel zijn en dat de geest van God in jullie woont? Als iemand de tempel van God vernietigt, zal God hem vernietigen. Want de tempel van God is heilig, en jullie zijn die tempel.

Laat niemand zichzelf bedriegen: als iemand van jullie denkt dat hij wijs is in deze wereld, laat hij dan dwaas worden, zodat hij wijs kan worden. De wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God, want er staat geschreven: ‘Hij vangt de wijzen in hun eigen sluwheid.’ En ook: ‘Jehovah weet dat de gedachten van de wijzen nutteloos zijn.’ Laat daarom niemand zich op mensen beroemen. Want alles is van jullie: of het nu Paulus is of Apollos of Cefas of de wereld of leven of dood of dingen nu of in de toekomst, alles is van jullie. En jullie zijn van de Gezalfde en de Gezalfde is van God.

Je moet ons bezien als bedienden van de Gezalfde en beheerders van Gods heilige geheimen. En van beheerders wordt verwacht dat ze getrouw zijn. Het maakt mij heel weinig uit of door jullie of een menselijke instantie onderzoek naar mij wordt gedaan. Ik onderzoek mijzelf niet eens. Want ik ben me er niet van bewust dat er iets tegen me is. Maar dat bewijst nog niet dat ik rechtvaardig ben. Hij die me onderzoekt is Jehovah. Oordeel daarom niet voorbarig, voordat de Heer komt. Hij zal de verborgen dingen van de duisternis aan het licht brengen en de bedoelingen van het hart bekendmaken, en dan zal iedereen van God de lof krijgen die hem toekomt.

Broeders, ik heb deze dingen op mijzelf en Apollos toegepast voor jullie bestwil, zodat jullie via ons deze regel leren: ‘Ga niet buiten de dingen die geschreven staan.’ Dan word je niet opgeblazen van trots en zul je niet de een boven de ander voortrekken. Want wat maakt jou anders dan anderen? Wat heb je dat je niet hebt gekregen? En als je het gekregen hebt, waarom schep je dan op alsof je het niet hebt gekregen?

Zijn jullie al verzadigd? Zijn jullie al rijk? Zijn jullie al als koningen gaan regeren zonder ons? Ik zou wel willen dat jullie al als koningen waren gaan regeren, dan konden ook wij met jullie als koningen regeren. Want volgens mij heeft God ons, de apostelen, als laatste tentoongesteld als mensen die ter dood zijn veroordeeld, want we zijn een theaterschouwspel geworden voor de wereld en voor (hemelse) boodschappers en voor mensen. Wij zijn dwaas ter wille van de Gezalfde, maar jullie zijn verstandig in de Gezalfde. Wij zijn zwak, maar jullie zijn sterk. Jullie worden geëerd, maar wij veracht. Tot op dit moment lijden we honger en dorst, hebben we nauwelijks kleren, worden we afgeranseld, zijn we dakloos en doen we zwaar werk met onze eigen handen. Worden we beledigd, dan zegenen we. Worden we vervolgd, dan verdragen we het geduldig. Worden we belasterd, dan antwoorden we vriendelijk. Tot nu toe worden we bezien als het uitschot van de wereld, het uitvaagsel van de maatschappij.

Ik schrijf die dingen niet om jullie tot schaamte te brengen, maar om jullie als mijn geliefde kinderen te waarschuwen. Want ook al hebben jullie 10.000 voogden in de Gezalfde, veel vaders hebben jullie niet. Ik ben in Jezus de Gezalfde jullie vader geworden door het goede nieuws. Ik vraag jullie daarom dringend om mij na te volgen. Om die reden stuur ik Timotheüs naar jullie toe, want hij is mijn geliefde en trouwe kind in de Heer. Hij zal jullie herinneren aan mijn werkwijze in verband met Jezus de Gezalfde, zoals ik die overal in elke gemeente onderwijs.

Sommigen zijn opgeblazen van trots, want ze denken dat ik niet naar jullie toe kom. Maar als Jehovah het wil, zal ik binnenkort naar jullie toe komen, niet om te horen wat die opscheppers zeggen maar om te weten te komen of ze ook kracht hebben. Want het Koninkrijk van God is geen kwestie van woorden maar van kracht. Wat willen jullie liever? Zal ik met de stok naar jullie toe komen of met liefde en een geest van zachtaardigheid?

Er wordt zowaar bericht dat er seksuele immoraliteit bij jullie voorkomt, en wel zo’n immoraliteit als zelfs bij de natiën niet voorkomt — van een man die leeft met de vrouw van zijn vader. En zijn jullie daar trots op? Zouden jullie niet eerder bedroefd moeten zijn en de man die deze daad heeft begaan uit jullie midden moeten verwijderen? Hoewel ik lichamelijk afwezig ben, ben ik in de geest aanwezig, en ik heb het oordeel over de man die dit heeft gedaan al geveld alsof ik bij jullie was. Wanneer jullie in de naam van onze Heer Jezus bij elkaar zijn, in de wetenschap dat ik in de geest bij jullie ben met de kracht van onze Heer Jezus, dan moeten jullie zo iemand aan de Tegenstrever overgeven voor de vernietiging van het vlees, zodat de geest gered wordt op de dag van de Heer.

Het is niet goed dat jullie zo trots zijn. Weten jullie niet dat door een beetje zuurdesem het hele deeg gaat gisten? Doe de oude zuurdesem weg zodat jullie nieuw deeg worden, ongezuurd, zoals jullie in feite zijn. Want de Gezalfde, ons paschalam, is geslacht. Laten we het feest daarom niet met oude zuurdesem vieren, of met zuurdesem van slechtheid en boosaardigheid, maar met ongezuurd brood van oprechtheid en waarheid.

In mijn brief heb ik jullie geschreven niet meer om te gaan met mensen die seksueel immoreel zijn. Natuurlijk bedoelde ik niet alle seksueel immorele mensen van deze wereld of de hebzuchtige mensen of afpersers of afgodenaanbidders. Dan zou je eigenlijk uit de wereld moeten gaan. Maar nu schrijf ik jullie dat jullie niet meer om moeten gaan met iemand die, terwijl hij een broeder wordt genoemd, seksueel immoreel of hebzuchtig is, afgoden aanbidt, anderen uitscheldt, of een dronkaard of een afperser is. Met zo iemand moet je zelfs niet eten. Want wat heb ik te maken met het oordelen van degenen die niet in de gemeente zijn? Jullie oordelen toch degenen in de gemeente, terwijl God degenen daarbuiten oordeelt? ‘Verwijder wie kwaad doet uit jullie midden.’

Als iemand van jullie een geschil heeft met een ander, hoe durft hij dan naar onrechtvaardige rechters te gaan in plaats van naar de heiligen? Weten jullie niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En als jullie de wereld zullen oordelen, zijn jullie dan niet in staat om onbeduidende kwesties te berechten? Weten jullie niet dat we (hemelse) boodschappers zullen oordelen? Waarom dan niet zaken van dit leven? Als jullie dus zaken van dit leven te berechten hebben, waarom kiezen jullie dan rechters uit mensen op wie de gemeente neerkijkt? Ik zeg dat om jullie tot schaamte te brengen. Is er bij jullie niet één wijze man die tussen broeders kan oordelen? Maar nu sleept de ene broeder de andere voor de rechter, en nog wel voor ongelovigen!

Echt, als jullie een rechtszaak met elkaar hebben, hebben jullie al verloren. Waarom laten jullie je niet liever onrecht aandoen? Waarom laten jullie je niet liever benadelen? In plaats daarvan begaan jullie zelf onrecht en benadelen jullie anderen, en dan nog wel jullie broeders!

Of weten jullie niet dat onrechtvaardige mensen Gods Koninkrijk niet zullen erven? Maak jezelf niets wijs. Seksueel immorele mensen, afgodenaanbidders, overspelers, mannen die zich lenen voor homoseksuele handelingen, mannen die homoseksualiteit bedrijven, dieven, hebzuchtige mensen, dronkaards, mensen die anderen uitschelden en afpersers — zij zullen Gods Koninkrijk niet erven. Toch zijn sommigen van jullie dat geweest. Maar jullie zijn rein gewassen, jullie zijn geheiligd, jullie zijn rechtvaardig verklaard in de naam van de Heer Jezus de Gezalfde en met de geest van onze God.

Alles is voor mij geoorloofd, maar niet alles leidt tot iets goeds. Alles is voor mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten beheersen. Het voedsel is voor de maag en de maag is voor het voedsel, maar God zal aan beide een eind maken. Het lichaam is niet voor seksuele immoraliteit maar voor de Heer, en de Heer is voor het lichaam. Maar God heeft de Heer opgewekt en zal ook ons uit de dood opwekken door zijn kracht.

Weten jullie niet dat jullie lichamen lichaamsdelen van de Gezalfde zijn? Zal ik dan de lichaamsdelen van de Gezalfde wegnemen en ze verenigen met een hoer? Natuurlijk niet! Weten jullie niet dat wie zich met een hoer verenigt één lichaam met haar is? Want hij zegt: ‘De twee zullen één vlees worden.’ Maar wie zich met de Heer verenigt, is één met hem in de geest. Ontvlucht seksuele immoraliteit! Elke andere zonde die een mens kan begaan, is buiten zijn lichaam, maar wie seksuele immoraliteit bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam. Weten jullie niet dat jullie lichaam de tempel is van de heilige geest in jullie, die jullie van God hebben gekregen? Ook zijn jullie niet van jezelf, want jullie zijn gekocht tegen een prijs. Eer God dus met jullie lichaam.

Dan nu de punten waarover jullie hebben geschreven. Het is voor een man beter geen vrouw aan te raken. Maar omdat seksuele immoraliteit zo veel voorkomt, moet iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man. Laat de man aan zijn vrouw geven wat haar toekomt, en ook de vrouw aan haar man. De vrouw heeft geen autoriteit over haar eigen lichaam, maar haar man. Zo heeft ook de man geen autoriteit over zijn eigen lichaam, maar zijn vrouw. Onthoud het elkaar niet, behalve met wederzijdse instemming voor een bepaalde periode zodat jullie tijd aan gebed kunnen besteden. Kom daarna weer samen, anders zal de Tegenstrever jullie gebrek aan zelfbeheersing gebruiken om jullie te verleiden. Ik zeg dat om jullie tegemoet te komen, niet als een bevel. Ik zou wel willen dat alle mensen waren zoals ik. Maar iedereen heeft zijn eigen gave van God, de een deze, de ander die.

Tegen de ongehuwden en de weduwen zeg ik dat het beter voor ze is als ze blijven zoals ik. Maar als ze geen zelfbeheersing hebben, laten ze dan trouwen, want het is beter te trouwen dan te branden van verlangen.

De gehuwden geef ik, niet ik maar de Heer, de instructie dat een vrouw niet bij haar man moet weggaan. Als ze wel weggaat, dan moet ze ongehuwd blijven of zich anders weer met haar man verzoenen. En een man moet zijn vrouw niet verlaten.

Maar tegen de anderen zeg ik, ja ik, niet de Heer: Als een broeder een ongelovige vrouw heeft en zij het goedvindt bij hem te blijven, dan moet hij haar niet verlaten. En als een vrouw een ongelovige man heeft en hij het goedvindt bij haar te blijven, moet zij haar man niet verlaten. Want de ongelovige man is geheiligd in verband met zijn vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd in verband met de broeder. Anders zouden jullie kinderen onrein zijn, maar nu zijn ze heilig. Maar als de ongelovige ervoor kiest weg te gaan, laat hij dan weggaan. Een broeder of een zuster is onder zulke omstandigheden niet gebonden, maar God heeft jullie geroepen om in vrede te leven. Trouwens, hoe weet je, vrouw, of je je man niet zult redden? Of hoe weet je, man, of je je vrouw niet zult redden?

Laat iedereen zo leven als Jehovah hem heeft toebedeeld en zoals God hem heeft geroepen. Dat schrijf ik in alle gemeenten voor. Was iemand al besneden toen hij werd geroepen? Dan moet hij zijn besnijdenis niet ongedaan laten maken. Is iemand geroepen terwijl hij onbesneden was? Dan moet hij zich niet laten besnijden. Besnijdenis en onbesnedenheid zijn niet belangrijk. Belangrijk is dat je je aan Gods geboden houdt. Laat iedereen blijven zoals hij was toen hij werd geroepen. Ben je als slaaf geroepen? Maak je daar dan geen zorgen over. Maar als je vrij kunt worden, grijp de kans dan aan. Want iedereen die een slaaf was toen hij in de Heer werd geroepen, is een vrijgelatene van de Heer. En zo is iedereen die als vrij man werd geroepen, een slaaf van de Gezalfde. Jullie zijn gekocht tegen een prijs. Wees geen slaven van mensen meer. Broeders, laat iedereen voor God blijven zoals hij was toen hij werd geroepen.

Voor de maagden heb ik geen gebod van de Heer, maar ik geef mijn mening als iemand die door de barmhartigheid van de Heer betrouwbaar is. Ik denk dus dat het met het oog op deze moeilijke tijd voor iemand het beste is om te blijven zoals hij is. Ben je aan een vrouw gebonden? Probeer niet meer vrij te komen. Ben je niet meer aan een vrouw gebonden? Zoek dan geen vrouw meer. Maar ook al zou je trouwen, dan zondig je niet. En als een maagd zou trouwen, dan zondigt zo iemand niet. Maar wie trouwt, haalt zich problemen op de hals, en dat probeer ik jullie te besparen.

Bovendien zeg ik dit, broeders: er is niet veel tijd meer. Laten voortaan zij die een vrouw hebben, zijn als zij die er geen hebben, zij die huilen als zij die niet huilen, zij die juichen als zij die niet juichen, zij die kopen als zij die niet bezitten, en zij die van de wereld gebruikmaken als zij die er niet volledig gebruik van maken. Want het toneel van deze wereld is aan het veranderen. Ik wil dat jullie geen zorgen hebben. De ongehuwde man is bezorgd over de dingen van de Heer, hoe hij de goedkeuring van de Heer kan krijgen. Maar de gehuwde man is bezorgd over de dingen van de wereld, hoe hij de goedkeuring van zijn vrouw kan krijgen. Hij is verdeeld. En zowel de ongehuwde vrouw als de maagd is bezorgd over de dingen van de Heer, om in haar lichaam en in haar geest heilig te zijn. Maar de gehuwde vrouw is bezorgd over de dingen van de wereld, hoe ze de goedkeuring van haar man kan krijgen. Ik zeg dat voor jullie eigen bestwil, niet om jullie aan banden te leggen, maar om jullie aan te zetten tot wat juist is en tot constante toewijding aan de Heer, zonder afleiding.

Maar als iemand denkt dat hij zich ongepast gedraagt als hij ongehuwd blijft, en als hij voorbij de bloei van de jeugd is, dan moet het volgende gebeuren: Laat hij doen wat hij wil, hij zondigt niet. Laten ze trouwen. Maar als iemand in zijn hart vastbesloten is en niet de behoefte voelt, maar zichzelf onder controle heeft en in zijn hart de beslissing heeft genomen ongehuwd te blijven, dan doet hij daar goed aan. Ook wie trouwt doet daar goed aan, maar wie niet trouwt, doet beter.

Een vrouw is gebonden zolang haar man leeft. Als haar man sterft, is ze vrij om te trouwen met wie ze wil, maar alleen in de Heer. Maar naar mijn mening is ze gelukkiger als ze blijft zoals ze is. En ik ben ervan overtuigd dat ook ik Gods geest bezit.

Nu iets over het voedsel dat aan afgoden is geofferd. We weten dat we allemaal kennis hebben. Kennis blaast op, maar liefde bouwt op. Als iemand denkt iets te weten, kent hij het nog niet zoals hij het zou moeten kennen. Maar als iemand liefde voor God heeft, wordt die door hem gekend.

Dus wat betreft het eten van voedsel dat aan afgoden is geofferd: we weten dat een afgod niets is in de wereld en dat er maar één God is. Want ook al zijn er zogenaamde goden in de hemel of op aarde — en er zijn veel ‘goden’ en veel ‘heren’ — in werkelijkheid is er voor ons maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn ontstaan en voor wie wij bestaan. En er is één Heer, Jezus de Gezalfde, vanwege wie alle dingen zijn ontstaan en vanwege wie wij bestaan.

Maar niet iedereen heeft die kennis. Vanwege hun vroegere banden met afgoden eten sommigen voedsel als iets dat aan een afgod is geofferd, en zo verontreinigen ze hun geweten, dat zwak is. Voedsel zal ons niet dichter bij God brengen. We worden er niet slechter van als we niet eten, en we worden er ook niet beter van als we wel eten. Maar blijf erop letten dat jullie recht om te kiezen niet op de een of andere manier een struikelblok wordt voor degenen die zwak zijn. Want als iemand die zwak is, ziet dat jij die kennis hebt in een afgodstempel een maaltijd gebruikt, zal zijn geweten dan niet zó worden beïnvloed dat hij voedsel gaat eten dat aan afgoden is geofferd? Zo gaat door jouw kennis degene die zwak is ten onder, je broeder voor wie de Gezalfde is gestorven. Als jullie op die manier tegen je broeders zondigen en hun zwakke geweten beschadigen, zondigen jullie tegen de Gezalfde. Als voedsel mijn broeder laat struikelen, zal ik daarom helemaal nooit meer vlees eten, zodat ik mijn broeder niet laat struikelen.

Ben ik niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik Jezus, onze Heer, niet gezien? Zijn jullie niet mijn werk in de Heer? Ook al ben ik voor anderen geen apostel, voor jullie ben ik het toch zeker wel! Want jullie zijn het zegel dat mijn apostelschap in de Heer bevestigt.

Dit is mijn verdediging tegen hen die onderzoek naar mij doen: Hebben wij niet het recht om te eten en te drinken? Hebben wij niet het recht om een gelovige echtgenote met ons mee te nemen, zoals de andere apostelen en de broers van de Heer en Cefas? Of zijn Barnabas en ik dan de enigen die verplicht zijn om te werken voor de kost? Welke soldaat dient ooit op eigen kosten? Wie plant een wijngaard en eet niet van de vruchten? Of wie hoedt een kudde en neemt niet wat van de melk van de kudde?

Zeg ik dat vanuit menselijk standpunt? Zegt de wet niet hetzelfde? Want in de wet van Mozes staat geschreven: ‘Je mag een stier niet muilkorven als hij graan dorst.’ Maakt God zich dan druk om stieren? Of zegt hij het eigenlijk voor ons? Het is inderdaad voor ons opgeschreven, omdat wie ploegen en wie dorsen dat moeten doen in de hoop hun deel te ontvangen.

Als wij geestelijke dingen bij jullie hebben gezaaid, is het dan te veel gevraagd als we materiële steun van jullie oogsten? Als anderen daar bij jullie al aanspraak op kunnen maken, dan kunnen wij dat toch des te meer? Toch hebben wij geen gebruik gemaakt van dat recht, maar we verdragen alles zodat we het goede nieuws over de Gezalfde op geen enkele manier belemmeren. Weten jullie niet dat de mannen die heilige taken doen hun voedsel van de tempel krijgen? En dat degenen die geregeld bij het altaar dienen hun deel van het altaar ontvangen? Zo heeft de Heer ook voor de verkondigers van het goede nieuws bepaald dat ze van het goede nieuws mogen leven.

Maar ik heb van geen enkele van die voorzieningen gebruikgemaakt. Ik heb dit niet geschreven zodat dit voor mij gedaan zou worden, want het zou beter zijn te sterven dan . . . Geen mens zal mijn reden voor trots wegnemen! Als ik het goede nieuws bekendmaak, is dat geen reden voor mij om trots te zijn, want ik ben daartoe verplicht. Wee mij als ik het goede nieuws niet zou bekendmaken! Als ik dat vrijwillig doe, heb ik een beloning. Maar zelfs als ik het tegen mijn wil doe, is mij toch een beheer toevertrouwd. Wat is mijn beloning dan? Dat als ik het goede nieuws bekendmaak, ik het goede nieuws gratis mag aanbieden om te voorkomen dat ik misbruik maak van mijn bevoegdheid wat het goede nieuws betreft.

Want hoewel ik vrij ben van alle mensen, heb ik mezelf tot slaaf van iedereen gemaakt om zo veel mogelijk mensen te winnen. Voor de Judeeërs ben ik geworden als een Judeeër om Judeeërs te winnen. Voor hen die onder de wet staan, ben ik geworden als iemand die onder de wet staat — hoewel ik zelf niet onder de wet sta — om hen die onder de wet staan te winnen. Voor hen die zonder wet zijn, ben ik geworden als iemand zonder wet — hoewel ik niet zonder de wet van God ben en ik onder de wet van de Gezalfde sta — om hen die zonder wet zijn te winnen. Voor de zwakken ben ik zwak geworden om de zwakken te winnen. Ik ben voor alle soorten mensen alles geworden om op alle mogelijke manieren er enkelen te redden. Ik doe alles voor het goede nieuws om het met anderen te delen.

Weten jullie niet dat de hardlopers in een wedstrijd allemaal hardlopen, en er maar één de prijs krijgt? Loop zo dat je hem wint. Iedereen die aan een wedstrijd meedoet, beheerst zich in alles. Zij doen het natuurlijk voor een krans die vergaat, maar wij voor één die niet vergaat. Daarom ren ik niet als iemand zonder doel en vecht ik niet als iemand die in de lucht slaat. Maar ik beuk mijn lichaam en leid het als een slaaf, zodat ik niet nadat ik tot anderen heb gepredikt zelf op de een of andere manier word afgekeurd.

Broeders, ik wil dat jullie weten dat onze voorouders allemaal onder de wolk waren en allemaal door de zee trokken. Allemaal werden ze in Mozes gedoopt door de wolk en de zee. Ze aten allemaal hetzelfde geestelijke voedsel en dronken allemaal dezelfde geestelijke drank. Want ze dronken uit de geestelijke rots die hen volgde, en die rots betekende de Gezalfde. Toch was God niet tevreden over de meesten van hen, want ze werden gedood in de woestijn.

Dat alles is een voorbeeld geworden voor ons, zodat we niet zouden verlangen naar slechte dingen, zoals zij deden. Word ook geen afgodenaanbidders, zoals sommigen van hen. Over hen staat geschreven: ‘Het volk ging zitten om te eten en te drinken. Toen stonden ze op om plezier te maken.’ Laten we ook geen seksuele immoraliteit bedrijven, zoals sommigen van hen deden, waardoor er op één dag 23.000 van hen stierven. En laten we Jehovah niet op de proef stellen, zoals sommigen van hen deden, waardoor ze omkwamen door de slangen. Wees ook geen klagers, zoals sommigen van hen waren, waardoor ze omkwamen door de vernietiger. Wat hun allemaal overkwam was een voorbeeld en is opgeschreven als een waarschuwing voor ons, op wie het einde van de tijdperken af komt.

Dus wie denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt. De beproevingen die jullie moeten doorstaan, maken andere mensen ook mee. Maar God is trouw, en hij zal niet toelaten dat je wordt beproefd boven wat je aankunt, maar met de beproeving zal hij ook voor de uitweg zorgen, zodat je het kunt doorstaan.

Daarom, mijn lieve vrienden, ontvlucht afgoderij. Ik spreek tegen verstandige mensen. Beoordeel zelf wat ik zeg. Met de beker van de zegening die we zegenen, delen we toch in het bloed van de Gezalfde? Met het brood dat we breken, delen we toch in het lichaam van de Gezalfde? Omdat er één brood is, zijn wij één lichaam hoewel we met velen zijn, want we hebben allemaal deel aan dat ene brood.

Kijk eens naar het natuurlijke Israël. Zij die de slachtoffers eten, delen toch met het altaar? Wat wil ik daarmee zeggen? Dat wat aan een afgod is geofferd iets is? Of dat een afgod iets is? Nee, maar ik zeg dat de natiën hun slachtoffers aan demonen offeren en niet aan God. En ik wil niet dat jullie delen met demonen. Je kunt niet drinken uit de beker van Jehovah en uit de beker van demonen. Je kunt niet eten aan ‘de tafel van Jehovah’ en aan de tafel van demonen. Of ‘zijn we Jehovah jaloers aan het maken’? Zijn we soms sterker dan hij?

Alles is geoorloofd, maar niet alles leidt tot iets goeds. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op. Laat iedereen niet zijn eigen voordeel blijven zoeken, maar dat van de ander.

Eet alles wat op een vleesmarkt wordt verkocht, zonder vanwege je geweten navraag te doen, want ‘van Jehovah is de aarde en alles daarop’. Als een ongelovige je uitnodigt en je wilt erheen gaan, eet dan alles wat je wordt voorgezet, zonder vanwege je geweten navraag te doen. Maar als iemand tegen je zegt: ‘Dit is iets dat geofferd is’, eet er dan niet van ter wille van degene die het heeft gezegd en ter wille van het geweten. Ik bedoel niet je eigen geweten, maar dat van de ander. Want waarom zou ik mijn vrijheid gebruiken als die geoordeeld zou worden door het geweten van iemand anders? Waarom zou ik iets eten en God daarvoor danken als ik dan bekritiseerd zou worden om iets waarvoor ik dank?

Dus of je nu eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God. Word voor zowel Judeeërs als Grieken en voor de gemeente van God geen struikelblok. Ook ik probeer alle mensen in alles tegemoet te komen en zoek niet mijn eigen voordeel maar dat van de anderen, zodat ze worden gered.

Volg mij na, zoals ik de Gezalfde navolg.

Ik prijs jullie omdat jullie bij alles aan mij denken en vasthouden aan de tradities die ik aan jullie heb doorgegeven. Maar ik wil dat jullie weten dat de Gezalfde het hoofd is van elke man. En de man is het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Gezalfde. Elke man die bidt of profeteert met iets op zijn hoofd, maakt zijn hoofd te schande. Maar een vrouw maakt haar hoofd te schande als ze met onbedekt hoofd bidt of profeteert, want ze is dan precies hetzelfde als een vrouw met een kaalgeschoren hoofd. Want als een vrouw haar hoofd niet bedekt, zou ze haar haar moeten laten afknippen. Maar als het voor een vrouw een schande is dat haar haar wordt afgeknipt of afgeschoren, dan moet ze haar hoofd bedekken.

Een man moet zijn hoofd niet bedekt hebben, omdat hij Gods beeld en heerlijkheid is. Maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. Want de man is niet uit de vrouw voortgekomen, maar de vrouw uit de man. Bovendien is de man niet voor de vrouw geschapen, maar de vrouw voor de man. Daarom hoort de vrouw een teken van gezag op haar hoofd te hebben ter wille van de (hemelse) boodschappers.

Trouwens, in verband met de Heer staat de vrouw niet los van de man en de man niet los van de vrouw. Want zoals de vrouw uit de man is voortgekomen, zo is de man er door de vrouw. Maar alles komt van God. Oordeel zelf: is het gepast dat een vrouw met onbedekt hoofd tot God bidt? Leert de natuur de dingen zelf jullie niet dat lang haar voor een man een schande is, maar dat als een vrouw lang haar heeft, het haar tot eer strekt? Want het haar is haar gegeven in plaats van een hoofdbedekking. Als iemand wil pleiten voor een ander gebruik: wij hebben geen ander gebruik en de gemeenten van God ook niet.

Nu ik toch deze instructies geef: ik kan jullie niet prijzen, want jullie bijeenkomsten doen meer kwaad dan goed. Om te beginnen hoor ik dat er verdeeldheid onder jullie is als jullie in een gemeente samenkomen, en tot op zekere hoogte geloof ik dat. Want er zullen zeker ook sekten onder jullie zijn, zodat duidelijk wordt wie van jullie zijn goedgekeurd.

Als jullie op één plaats samenkomen, is dat niet echt om het Avondmaal van de Heer te eten. Want als jullie het gaan eten, gebruikt iedereen eerst zijn eigen avondmaaltijd, en dan heeft de een honger terwijl de ander dronken is. Hebben jullie soms geen huis waar je kunt eten en drinken? Of verachten jullie de gemeente van God en maken jullie degenen beschaamd die niets hebben? Wat kan ik tegen jullie zeggen? Moet ik jullie prijzen? In dit geval prijs ik jullie niet.

Want wat ik van de Heer heb ontvangen, heb ik ook aan jullie doorgegeven, dat de Heer Jezus in de nacht waarin hij verraden zou worden een brood nam, een dankgebed uitsprak, het brak en zei: ‘Dit betekent mijn lichaam, dat voor jullie is. Blijf dit doen om mij te gedenken.’ Na de maaltijd deed hij hetzelfde met de beker en zei: ‘Deze beker betekent het nieuwe verbond dat wordt bekrachtigd door mijn bloed. Blijf dit, elke keer dat jullie eruit drinken, doen om mij te gedenken.’ Want elke keer dat jullie dit brood eten en uit deze beker drinken, verkondigen jullie de dood van de Heer, totdat hij komt.

Wie dus op een onwaardige manier het brood eet of uit de beker van de Heer drinkt, zal schuldig zijn wat betreft het lichaam en het bloed van de Heer. Laat iemand zichzelf eerst toetsen, en laat hij dan pas van het brood eten en uit de beker drinken. Want wie eet en drinkt zonder te beseffen dat het om het lichaam gaat, eet en drinkt zichzelf een oordeel. Daarom zijn velen van jullie zwak en ziek, en vrij velen slapen in de dood. Maar als we zouden beseffen wat wijzelf zijn, zouden we niet worden geoordeeld. Maar als we worden geoordeeld, dan worden we door Jehovah gecorrigeerd, zodat we niet met de wereld veroordeeld worden. Daarom, mijn broeders, als jullie samenkomen om het te eten, wacht dan op elkaar. Als iemand honger heeft, laat hij dan thuis eten, zodat jullie bijeenkomsten niet tot een oordeel leiden. De rest zal ik regelen wanneer ik kom.

Broeders, ik wil niet dat jullie onwetend zijn over de geestelijke gaven. Jullie weten dat toen jullie nog deel uitmaakten van de natiën, jullie ertoe werden gebracht stomme afgoden te volgen, waar ze jullie ook maar heen leidden. Nu wil ik dat jullie weten dat niemand die door Gods geest spreekt, zegt: ‘Jezus is vervloekt!’ En niemand kan zeggen: ‘Jezus is Heer!’, behalve door heilige geest.

Er zijn verschillende gaven, maar het is dezelfde geest. Er zijn verschillende dienende taken, en toch is het dezelfde Heer. Er zijn verschillende activiteiten, en toch is het dezelfde God die ze allemaal in iedereen tot stand brengt. Maar de manifestatie van de geest wordt aan iedereen gegeven voor een nuttig doel. Want aan de een wordt via de geest het spreken van wijsheid gegeven, aan een ander via dezelfde geest het spreken van kennis, aan de een via dezelfde geest geloof, aan een ander via die ene geest de gave om gezond te maken, en aan weer anderen het doen van krachtige werken, of het profeteren, of het herkennen van geïnspireerde uitspraken, of verschillende talen of het vertalen ervan. Maar dat alles is het werk van één en dezelfde geest, die deze gaven aan iedereen afzonderlijk uitdeelt zoals hij het wil.

Het lichaam is één geheel maar heeft veel lichaamsdelen, en alle delen van dat lichaam, ook al zijn het er veel, zijn één lichaam. Zo is het ook met de Gezalfde. Want in één geest werden we allemaal gedoopt om één lichaam te worden, of we nu Judeeërs of Grieken, slaven of vrije mensen zijn. En we kregen allemaal één geest te drinken.

Want het lichaam bestaat niet uit één deel maar uit veel delen. Als de voet zou zeggen: ‘Omdat ik geen hand ben, ben ik geen deel van het lichaam’, betekent dat nog niet dat hij geen deel van het lichaam is. En als het oor zou zeggen: ‘Omdat ik geen oog ben, ben ik geen deel van het lichaam’, betekent dat nog niet dat het geen deel van het lichaam is. Als het hele lichaam oog was, waar zou dan het gehoor zijn? Als het helemaal gehoor was, waar zou dan de reuk zijn? Maar God heeft alle lichaamsdelen de plaats gegeven die hij wilde.

Als ze allemaal hetzelfde lichaamsdeel waren, waar zou dan het lichaam zijn? Er zijn veel lichaamsdelen, en toch is er maar één lichaam. Het oog kan niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig.’ En het hoofd kan niet tegen de voeten zeggen: ‘Ik heb jullie niet nodig.’ Integendeel, de lichaamsdelen die zwakker lijken, zijn noodzakelijk. En de lichaamsdelen die we minder eervol vinden, geven we meer eer. Zo worden onze onaantrekkelijke delen met meer waardigheid behandeld, terwijl onze aantrekkelijke lichaamsdelen dat niet nodig hebben. God heeft het lichaam zo samengesteld dat het deel dat het nodig heeft meer eer krijgt, zodat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de lichaamsdelen wederzijdse zorg voor elkaar zouden hebben. Als één lichaamsdeel lijdt, lijden alle andere delen mee. Of als één lichaamsdeel wordt geëerd, delen alle andere in de vreugde.

Jullie zijn het lichaam van de Gezalfde en ieder afzonderlijk is een deel van het lichaam. God heeft de verschillende personen in de gemeente aangesteld: ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraren. Vervolgens zijn er krachtige werken, dan de gave om gezond te maken, vormen van hulpverlening, bekwaamheden om leiding te geven, verschillende talen. Is soms iedereen een apostel? Is iedereen een profeet? Is iedereen een leraar? Doet iedereen krachtige werken? Heeft soms iedereen de gave om gezond te maken? Spreekt iedereen in talen? Kan iedereen vertalen? Maar blijf streven naar de grotere gaven. En toch zal ik jullie een weg wijzen die alles overtreft.

Als ik de talen van mensen en van (hemelse) boodschappers spreek maar ik heb geen liefde, dan ben ik een galmende gong of een schallende cimbaal geworden. Als ik de gave van profeteren heb en alle heilige geheimen en alle kennis begrijp, en als ik het geloof heb dat bergen kan verzetten, maar ik heb geen liefde, dan ben ik niets. En als ik al mijn bezittingen geef om anderen te eten te geven, en als ik mijn lichaam geef om te kunnen opscheppen, maar ik heb geen liefde, dan heb ik er helemaal niets aan.

Liefde is geduldig en vriendelijk. Liefde is niet jaloers. Liefde schept niet op, wordt niet opgeblazen, gedraagt zich niet onfatsoenlijk, is niet zelfzuchtig, raakt niet geërgerd. Liefde rekent het kwaad niet aan. Liefde is niet blij met onrecht maar is blij met de waarheid. Liefde verdraagt alles, gelooft alles, hoopt alles, verduurt alles.

Liefde faalt nooit. Maar als er gaven van profeteren zijn, ze zullen verdwijnen. Als er talen zijn, ze zullen ophouden. Als er kennis is, ze zal verdwijnen. Want we hebben gedeeltelijke kennis en we profeteren gedeeltelijk, maar als wat volledig is komt, zal wat gedeeltelijk is verdwijnen. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik het kinderlijke weggedaan. Want nu zien we vage omtrekken in een metalen spiegel, maar dan staan we oog in oog. Nu heb ik gedeeltelijke kennis, maar dan zal ik nauwkeurig kennen, zoals ik nauwkeurig gekend word. Er zijn drie dingen die blijven: geloof, hoop, liefde. Maar de grootste daarvan is liefde.

Streef naar liefde, maar blijf ook streven naar de geestelijke gaven, bij voorkeur dat je mag profeteren. Want wie in talen spreekt, spreekt niet tegen mensen maar tegen God. Niemand verstaat het, ook al spreekt hij door de geest heilige geheimen. Maar wie profeteert, bouwt mensen op, bemoedigt ze en troost ze door wat hij zegt. Wie in talen spreekt, bouwt zichzelf op, maar wie profeteert, bouwt een gemeente op. Ik zou wel willen dat jullie allemaal in talen spraken, maar ik heb liever dat jullie profeteren. Wie profeteert, is meer dan wie in talen spreekt, tenzij hij het ook vertaalt, zodat de gemeente wordt opgebouwd. Maar stel nu, broeders, dat ik bij jullie kwam en in talen sprak. Wat zouden jullie daar dan aan hebben als ik niet tegen jullie sprak met een openbaring, met kennis, met een profetie of met een lering?

Het is net als met levenloze dingen die geluid maken, bijvoorbeeld een fluit of een harp. Als er geen verschil tussen de tonen is, hoe kan iemand dan herkennen wat er op de fluit of de harp wordt gespeeld? Als de trompet een onduidelijk signaal geeft, wie zal zich dan klaarmaken voor de strijd? Zo is het ook als jullie met de tong geen woorden gebruiken die makkelijk te begrijpen zijn. Hoe kan iemand dan weten wat er wordt gezegd? Je zult in feite maar wat in de lucht praten. Er zijn in de wereld ik weet niet hoeveel verschillende talen, en toch is geen enkele zonder betekenis. Als ik de betekenis van de taal niet begrijp, zal ik een buitenlander zijn voor degene die spreekt, en degene die spreekt, zal een buitenlander voor mij zijn. Hetzelfde geldt voor jullie: als jullie ijverig naar de gaven van de geest streven, probeer dan zo veel mogelijk de gaven te gebruiken die de gemeente opbouwen.

Laat daarom degene die in talen spreekt, bidden dat hij kan vertalen. Want als ik in talen bid, is het mijn gave van de geest die bidt, maar mijn verstand doet niets. Wat moet ik dan doen? Ik zal bidden met de gave van de geest, maar ik zal ook bidden met mijn verstand. Ik zal lofzangen zingen met de gave van de geest, maar ik zal ook lofzangen zingen met mijn verstand. Als je lof brengt met een gave van de geest, hoe kunnen gewone mensen in jullie midden dan amen zeggen op je dankzegging? Ze weten toch niet wat je zegt? Je spreekt dan wel een goed dankgebed uit, maar de anderen worden niet opgebouwd. Ik dank God dat ik in meer talen spreek dan jullie allemaal. Toch zou ik in een gemeente liever vijf woorden met mijn verstand spreken, zodat ik anderen ook kan onderwijzen, dan tienduizend woorden in een taal.

Broeders, wees geen kinderen in je denken, maar wees kinderen in het slechte. En word volwassen in je denken. In de wet staat geschreven: ‘“Met de taal van buitenlanders en met de lippen van vreemden zal ik tot dit volk spreken, en zelfs dan zullen ze weigeren naar me te luisteren”, zegt Jehovah.’ Talen zijn dus geen teken voor de gelovigen maar voor de ongelovigen, terwijl profeteren niet voor de ongelovigen is maar voor de gelovigen. Dus als de hele gemeente op één plaats samenkomt en ze allemaal in talen spreken, zullen gewone mensen of ongelovigen die binnenkomen dan niet zeggen dat jullie je verstand hebben verloren? Maar als jullie allemaal profeteren en er komt een ongelovige of gewone persoon binnen, dan wordt hij door iedereen terechtgewezen en nauwkeurig beoordeeld. De geheimen van zijn hart komen aan het licht, zodat hij zich op de grond zal laten vallen, God zal aanbidden en zal verklaren: ‘God is inderdaad in jullie midden.’

Wat moeten jullie dus doen, broeders? Als jullie samenkomen, heeft de één een psalm, de ander een lering, een ander een openbaring, een ander een taal en een ander een uitlegging. Laat alles tot opbouw gebeuren. Als personen in talen spreken, mogen dat er twee of hoogstens drie zijn, iedereen op zijn beurt, en iemand moet vertalen. Maar als er geen vertaler is, moeten ze zwijgen in de gemeente en tegen zichzelf en tegen God spreken. Laat twee of drie profeten spreken, en laat de anderen dan achterhalen wat de betekenis is. Maar als een ander, terwijl hij daar zit, een openbaring krijgt, moet de eerste spreker zwijgen. Want zo kunnen jullie allemaal een voor een profeteren, zodat iedereen kan leren en opgebouwd kan worden. En de profeten moeten controle hebben over hun gave van de geest. Want God is geen God van wanorde, maar van vrede.

Zoals in alle gemeenten van de heiligen moeten de vrouwen zwijgen in de gemeente, want het is hun niet toegestaan te spreken. In plaats daarvan moeten ze onderworpen zijn, zoals ook de wet zegt. Als ze iets willen weten, moeten ze het thuis aan hun man vragen, want het is voor een vrouw een schande in de gemeente te spreken.

Is het woord van God soms bij jullie ontstaan? Of heeft het soms alleen jullie bereikt?

Als iemand denkt dat hij een profeet is of een gave van de geest heeft, moet hij erkennen dat de dingen die ik jullie schrijf het gebod van de Heer zijn. Maar als iemand dat niet erkent, zal hij zelf niet erkend worden. Dus, mijn broeders, streef ernaar te profeteren maar verbied het spreken in talen niet. Laat alles netjes en volgens regeling verlopen.

Broeders, ik herinner jullie aan het goede nieuws dat ik aan jullie heb bekendgemaakt, dat jullie ook hebben aanvaard en waarvoor jullie een standpunt hebben ingenomen. En jullie worden erdoor gered als jullie stevig vasthouden aan dat goede nieuws dat ik aan jullie heb bekendgemaakt. Anders zijn jullie voor niets gelovigen geworden.

Een van de eerste dingen die ik aan jullie heb doorgegeven, is wat ik ook ontvangen heb, namelijk dat de Gezalfde voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schrift staat, dat hij is begraven en op derde dag is opgewekt, zoals in de Schrift staat, en dat hij aan Cefas is verschenen en daarna aan de twaalf. Vervolgens is hij aan meer dan 500 broeders tegelijk verschenen, van wie de meesten nog in leven zijn, maar sommigen zijn gestorven. Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen, daarna aan alle apostelen. Maar als laatste van allemaal verscheen hij ook aan mij, als aan iemand die te vroeg geboren is.

Want ik ben de minste van de apostelen en ik ben het niet waard een apostel genoemd te worden, omdat ik de gemeente van God heb vervolgd. Maar door Gods onverdiende goedheid ben ik wat ik ben. En zijn onverdiende goedheid voor mij was niet tevergeefs. Ik heb juist harder gewerkt dan zij allemaal. Toch was ik dat niet, maar de onverdiende goedheid van God die met mij is. Maar of ik het nu ben of zij het zijn, dit is de manier waarop we prediken en dit is de manier waarop jullie hebben geloofd.

Als er wordt gepredikt dat de Gezalfde uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van jullie dan zeggen dat er geen opstanding van de doden is? Als er inderdaad geen opstanding van de doden is, dan is de Gezalfde niet opgewekt. Maar als de Gezalfde niet is opgewekt, is onze prediking beslist tevergeefs en is jullie geloof ook tevergeefs. Dan blijkt bovendien dat we valse getuigen van God zijn, want dan hebben we tegen God in getuigd door te zeggen dat hij de Gezalfde heeft opgewekt, die hij niet heeft opgewekt als de doden in werkelijkheid niet worden opgewekt. Want als de doden niet worden opgewekt, is ook de Gezalfde niet opgewekt. En als de Gezalfde niet is opgewekt, is jullie geloof nutteloos. Jullie blijven in je zonden. Dan zijn ook zij vergaan die in eendracht met de Gezalfde zijn gestorven. Als we alleen in dit leven op de Gezalfde hebben gehoopt, zijn we meer te beklagen dan alle andere mensen.

Maar de Gezalfde is wel uit de dood opgewekt, als de eersteling van hen die zijn gestorven. Omdat de dood er is gekomen door een mens, komt ook de opstanding van de doden er door een mens. Want zoals in Adam iedereen sterft, zo zal ook in de Gezalfde iedereen levend gemaakt worden. Maar ieder op zijn beurt: de Gezalfde als eersteling en daarna, tijdens zijn aanwezigheid, zij die bij de Gezalfde horen. Vervolgens het einde, wanneer hij het Koninkrijk aan zijn God en Vader overdraagt, wanneer hij alle regeringsautoriteit en alle gezag en kracht heeft uitgeschakeld. Want hij moet als koning regeren totdat God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd. De laatste vijand die wordt uitgeschakeld is de dood. Want God ‘heeft alles onder zijn voeten onderworpen’. Maar als hij zegt dat ‘alles onderworpen is’, is het duidelijk dat dit niet geldt voor degene die alles aan hem onderwierp. Als alles aan hem onderworpen is, dan zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan degene die alle dingen aan hem onderwierp, zodat God alles zal zijn voor iedereen.

Wat zullen anders degenen doen die worden gedoopt met het doel doden te zijn? Als de doden helemaal niet worden opgewekt, waarom worden zij dan met dat doel gedoopt? En waarom zijn we elk uur in gevaar? Dagelijks sta ik oog in oog met de dood, broeders, zo waar als ik trots op jullie ben, in Jezus de Gezalfde, onze Heer. Wat heb ik eraan als ik net als andere mensen in Efeze met wilde dieren heb gevochten? Als de doden niet worden opgewekt, ‘laten we dan eten en drinken, want morgen sterven we’. Laat je niet misleiden. Slechte omgang bederft goede gewoonten. Kom tot bezinning en doe wat rechtvaardig is. Beoefen geen zonde. Sommigen van jullie hebben geen kennis van God. Ik zeg dat om jullie tot schaamte te brengen.

Nu zal iemand zeggen: ‘Maar hoe worden de doden opgewekt? Wat voor lichaam zullen ze hebben?’ Je bent onredelijk! Wat je zaait, moet eerst sterven voordat het levend wordt gemaakt. En wat je zaait, is niet het lichaam dat zich zal ontwikkelen. Het is nog maar een korrel, van tarwe of een andere graansoort. Maar God geeft er een lichaam aan zoals hij het heeft gewild. Hij geeft aan elk van de zaden zijn eigen lichaam. Niet alle vlees is hetzelfde vlees, maar er is verschil tussen dat van mensen, dat van vee, dat van vogels en dat van vissen. En er zijn hemelse lichamen en aardse lichamen, maar de pracht van de hemelse lichamen verschilt van die van de aardse lichamen. De pracht van de zon verschilt van die van de maan, en de pracht van de sterren is weer anders. De ene ster verschilt zelfs in pracht van de andere.

Zo is het ook met de opstanding van de doden. Het lichaam wordt gezaaid in vergankelijkheid, het wordt opgewekt in onvergankelijkheid. Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in pracht. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. Het wordt gezaaid als een fysiek lichaam, het wordt opgewekt als een geestelijk lichaam. Als er een fysiek lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam. Zo staat er geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd een levend wezen.’ De laatste Adam werd een levengevende geest. Maar wat geestelijk is, is er niet als eerste. Wat fysiek is, is er als eerste, en daarna wat geestelijk is. De eerste mens is uit de aarde en is van stof gemaakt. De tweede mens is uit de hemel. Zij die van stof zijn gemaakt, zijn als hij die van stof is gemaakt. En zij die hemels zijn, zijn als hij die uit de hemel is. Zoals wij het beeld zijn van degene die van stof is gemaakt, zo zullen wij ook het beeld zijn van degene die uit de hemel is.

Maar dit zeg ik jullie, broeders: vlees en bloed kunnen Gods Koninkrijk niet erven, en de vergankelijkheid erft geen onvergankelijkheid. Luister, ik vertel jullie een heilig geheim: we zullen niet allemaal gaan slapen in de dood, maar we zullen allemaal veranderd worden, in een ogenblik, in een oogwenk, tijdens de laatste trompet. Want de trompet zal klinken en de doden zullen onvergankelijk worden opgewekt, en we zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. Maar wanneer dit vergankelijke onvergankelijkheid aandoet en dit sterfelijke onsterfelijkheid aandoet, dan zal in vervulling gaan wat geschreven staat: ‘De dood is voor altijd verslonden.’ ‘Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?’ De angel die de dood veroorzaakt, is de zonde, en de wet is de kracht van de zonde. Maar God zij gedankt, want hij geeft ons de overwinning via onze Heer Jezus de Gezalfde!

Dus, lieve broeders, wees standvastig en onwrikbaar. Zorg dat je altijd volop te doen hebt in het werk van de Heer, want je weet dat je werk voor de Heer niet tevergeefs is.

Nu iets over de inzameling voor de heiligen. Volg de richtlijnen die ik aan de gemeenten van Galatië heb gegeven. Op elke eerste dag van de week moet ieder van jullie naar vermogen iets opzijleggen, zodat er bij mijn komst geen inzamelingen meer gehouden hoeven te worden. Als ik er eenmaal ben, zal ik de mannen die jullie in je brieven goedkeuren, naar Jeruzalem sturen om jullie goede gaven te bezorgen. Maar als het nodig lijkt dat ik er ook naartoe ga, dan kunnen ze met mij daarheen gaan.

Ik zal naar jullie toe komen als ik door Macedonië ben getrokken. Ik ben namelijk van plan door Macedonië te trekken. Misschien zal ik bij jullie blijven of zelfs de winter bij jullie doorbrengen. Dan kunnen jullie een eind met me meegaan naar mijn volgende bestemming. Want ik wil jullie niet alleen op doorreis zien, maar ik hoop een tijdje bij jullie te blijven, als Jehovah het toestaat. Tot het pinksterfeest blijf ik in Efeze, want deur naar activiteit is voor mij wijd opengezet, maar er zijn veel tegenstanders.

Als Timotheüs komt, zorg er dan voor dat hij niets te vrezen heeft als hij bij jullie is, want hij doet net als ik het werk van Jehovah. Dus laat niemand op hem neerkijken. Help hem in vrede weer op weg, zodat hij naar mij toe kan komen, want ik wacht op hem samen met de broeders.

En dan iets over onze broeder Apollos. Ik heb hem dringend gevraagd met de broeders naar jullie toe te gaan. Hij was niet van plan nu te komen, maar hij komt zodra hij de gelegenheid heeft.

Blijf wakker, sta vast in het geloof, wees moedig, word sterk. Doe alles wat je doet met liefde.

Ik heb nog een dringend verzoek aan jullie, broeders. Jullie weten dat Stefanas en zijn huisgenoten de eerstelingen van Achaje zijn en dat zij altijd klaarstaan om de heiligen van dienst te zijn. Blijf je aan dat soort mensen onderwerpen en aan iedereen die meewerkt en zich inzet. Ik ben blij dat Stefanas en Fortunatus en Achaïkus hier zijn, want zij maken goed dat jullie hier niet zijn. Ze hebben mijn geest en die van jullie opgebeurd. Jullie moeten dat soort mensen dus respecteren.

De gemeenten van Asia doen jullie de groeten. Aquila en Priska en ook de gemeente in hun huis doen jullie de hartelijke groeten in de Heer. Alle broeders doen jullie de groeten. Groet elkaar met een heilige kus.

Dit is mijn groet, die van Paulus, eigenhandig geschreven.

Laat wie geen liefde voor de Heer heeft, vervloekt zijn. O onze Heer, kom! Mag de onverdiende goedheid van de Heer Jezus met jullie zijn. Mijn liefde gaat uit naar jullie allemaal in eendracht met Jezus de Gezalfde.

De tweede brief aan de gemeente in Korinthe en aan alle heiligen in heel Achaje


Schrijver: Paulus en Timotheüs
Waar geschreven: Macedonië
Geschrift voltooid: ca. 55 n.Chr.


Van Paulus, door Gods wil een apostel van Jezus de Gezalfde, en onze broeder Timotheüs. Aan de gemeente van God in Korinthe en aan alle heiligen in heel Achaje.

Ik wens jullie onverdiende goedheid en vrede toe van God, onze Vader, en van de Heer Jezus de Gezalfde.

Loof de God en Vader van onze Heer Jezus de Gezalfde, de Vader van tedere barmhartigheid en de God van alle troost, die ons troost bij al onze beproevingen zodat wij anderen bij allerlei beproevingen kunnen troosten met de troost die wij van God krijgen. Want net zoals we veel lijden voor de Gezalfde, zo krijgen we ook veel troost via de Gezalfde. Als wij beproevingen meemaken, dan is het voor jullie troost en redding. En als wij worden getroost, dan is het om jullie de troost te geven die jullie helpt hetzelfde lijden te doorstaan dat ook wij ondergaan. Onze hoop voor jullie is onwankelbaar, omdat we weten dat jullie in de troost zullen delen zoals jullie ook in het lijden delen.

Broeders, we willen dat jullie op de hoogte zijn van de moeilijkheden die we in Asia hebben meegemaakt. We stonden onder extreme druk. Het ging onze eigen kracht te boven, waardoor we zelfs voor ons leven vreesden. We hadden echt het gevoel dat we het doodvonnis hadden gekregen. Dat gebeurde zodat we niet op onszelf zouden vertrouwen maar op de God die de doden opwekt. Van zo’n groot doodsgevaar heeft hij ons gered en zal hij ons redden. Op hem hebben we onze hoop gevestigd dat hij ons ook zal blijven redden. Ook jullie kunnen ons helpen door jullie smeekgebeden voor ons. Dan zullen velen dank brengen voor de gunst die ons is bewezen als verhoring van de gebeden van velen.

Want hier zijn we trots op: ons geweten getuigt dat we ons in de wereld, en vooral tegenover jullie, met heiligheid en goddelijke oprechtheid hebben gedragen, niet met menselijke wijsheid maar met Gods onverdiende goedheid. We schrijven jullie echt over niets anders dan wat jullie kunnen lezen en begrijpen. Ik hoop dat jullie die dingen volledig zullen begrijpen, zoals jullie ook tot op zekere hoogte hebben begrepen dat jullie trots op ons kunnen zijn, zoals wij dat op jullie zullen zijn op de dag van onze Heer Jezus.

Met dat vertrouwen was ik van plan eerst naar jullie toe te komen, zodat jullie een tweede keer vreugde zouden hebben. Want het was mijn bedoeling om jullie onderweg naar Macedonië te bezoeken, vanuit Macedonië bij jullie terug te komen en dan door jullie op weg te worden geholpen naar Judea. Toen ik dat plan had, dacht ik daar toch niet te makkelijk over? Of denk ik vleselijk over mijn plannen, zodat ik ‘ja, ja’ zeg en daarna ‘nee, nee’? God staat er borg voor dat wat we tegen jullie zeggen niet ja is en toch nee. Want de Zoon van God, Jezus de Gezalfde, die wij, dat wil zeggen Silvanus, Timotheüs en ik, bij jullie hebben gepredikt, is niet ja en toch nee geworden, maar ja is in zijn geval ja geworden. Want hoeveel beloften van God er ook zijn, ze zijn ja geworden via hem. Daarom zeggen we ook via hem amen tegen God, die daarmee wordt geëerd. Maar het is God die garandeert dat jullie en wij bij de Gezalfde horen en die ons heeft gezalfd. Hij heeft ook zijn zegel op ons gedrukt en ons in ons hart de geest gegeven als onderpand van wat zal komen.

Nu roep ik God op als getuige tegen mij dat ik om jullie te sparen nog niet naar Korinthe ben gekomen. Natuurlijk zijn we geen meesters over jullie geloof, maar we zijn medewerkers voor jullie vreugde, want jullie staan vast door jullie geloof.

Ik heb me namelijk voorgenomen niet bij jullie terug te komen in droefheid. Want als ik jullie verdriet doe, wie is er dan nog over om mij blij te maken? Alleen degene die verdriet heeft. Ik heb jullie juist geschreven om te voorkomen dat ik bij mijn komst verdriet over jullie zou hebben terwijl ik eigenlijk blij zou moeten zijn. Want ik heb er vertrouwen in dat wat mij vreugde geeft, jullie allemaal dezelfde vreugde geeft. Ik heb jullie geschreven met een bezorgd en verdrietig hart en met veel tranen, niet om jullie verdriet te doen maar om jullie te laten weten hoeveel ik van jullie houd.

Als iemand verdriet heeft veroorzaakt, dan heeft hij niet mij verdriet gedaan maar tot op zekere hoogte — ik wil me niet te sterk uitdrukken — jullie allemaal. Die straf die door de meerderheid is gegeven, is genoeg voor zo iemand. Nu moeten jullie hem van harte vergeven en troosten, anders bezwijkt hij nog onder al te groot verdriet. Ik vraag jullie dan ook dringend jullie liefde voor hem te bewijzen. Want daarom heb ik jullie juist geschreven: om te weten te komen of jullie je gehoorzaamheid in alles zouden bewijzen. Als jullie iemand iets vergeven, doe ik dat ook. Trouwens, alles wat ik heb vergeven (als ik iets vergeven heb) heb ik gedaan ter wille van jullie, voor de ogen van de Gezalfde, zodat we niet door de Tegenstrever worden overmeesterd, want we kennen zijn plannen.

Toen ik in Troas aankwam om het goede nieuws over de Gezalfde bekend te maken en er een deur voor mij werd geopend in het werk van de Heer, kreeg mijn geest geen rust omdat ik mijn broeder Titus niet aantrof. Daarom nam ik afscheid van hen en vertrok naar Macedonië.

Maar God zij gedankt, die ons altijd met de Gezalfde in een triomftocht meevoert en die via ons overal de geur van de kennis over hem verspreidt! Want voor God zijn wij een aangename geur van de Gezalfde, zowel onder degenen die worden gered als onder degenen die vergaan. Voor de laatsten is het een geur van dood die tot de dood leidt, voor de eersten een geur van leven die tot leven leidt. En wie is geschikt voor zo’n taak? Wij, want we willen niet aan het woord van God verdienen zoals veel andere mensen, maar we spreken in alle oprechtheid — door God gestuurd, voor de ogen van God en samen met de Gezalfde.

Beginnen we onszelf weer aan te bevelen? Of hebben we net als sommige anderen aanbevelingsbrieven voor jullie of van jullie nodig? Jullie zijn zelf onze brief, die geschreven is op ons hart en die alle mensen kennen en lezen. Want het is duidelijk dat jullie een brief van de Gezalfde zijn, die wij als dienaren hebben geschreven, niet met inkt maar met de geest van een levende God, niet op stenen platen maar op harten.

We hebben zo’n vertrouwen tegenover God dankzij de Gezalfde. Niet dat we uit onszelf zo bekwaam zijn dat we dit als ons eigen werk kunnen bezien. We zijn bekwaam dankzij God, die ons inderdaad geschikt heeft gemaakt om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet van een geschreven wet maar van geest. Want de geschreven wet veroordeelt tot de dood, maar de geest maakt levend.

De wet die de dood brengt en die met letters in stenen werd gegrift, kwam met zo veel glans dat de Israëlieten Mozes niet konden aankijken door de stralende glans van zijn gezicht, een glans die zou verdwijnen. Zou dan de geest niet met nog meer glans worden gebracht? Want als wat tot veroordeling leidt al glans had, dan zou wat tot rechtvaardigheid leidt dat des te meer hebben! Zelfs wat eerst glans had, verbleekt bij de overweldigende glans die later kwam. Want als wat zou verdwijnen al met glans was gebracht, hoeveel groter moet dan de glans zijn van wat blijft!

Omdat we zo’n hoop hebben, spreken we met veel vrijmoedigheid en doen we niet wat Mozes deed, die steeds zijn gezicht met een sluier bedekte zodat de Israëlieten niet het einde konden zien van wat zou verdwijnen. Maar hun denken was afgestompt. Want tot op de dag van vandaag blijft hun denken met dezelfde sluier bedekt wanneer het oude verbond wordt gelezen, omdat hij alleen via de Gezalfde wordt weggenomen. Tot nu toe ligt er steeds als Mozes wordt gelezen een sluier over hun hart. Maar als iemand zich tot Jehovah keert, wordt de sluier weggenomen. Jehovah is de Geest, en waar de geest van Jehovah is, daar is vrijheid. Met ongesluierde gezichten weerkaatsen wij allemaal als spiegels de glans van Jehovah. We worden veranderd in hetzelfde beeld, met meer en meer glans, precies zoals dat wordt gedaan door Jehovah, de Geest.

Omdat deze dienst ons uit barmhartigheid is toevertrouwd, geven we de moed niet op. Maar we hebben de schandelijke dingen verworpen die in het geheim worden gedaan, we gaan niet sluw te werk en we vervalsen het woord van God niet. Maar door de waarheid openlijk bekend te maken bevelen we ons voor het oog van God aan het geweten van alle mensen aan. Als er in werkelijkheid een sluier ligt over het goede nieuws dat we bekendmaken, dan is het gesluierd voor hen die vergaan, voor de ongelovigen. De god van deze wereld heeft hun denken verblind zodat ze het licht niet zien van het glorieuze goede nieuws over de Gezalfde, die het beeld van God is. We prediken niet over onszelf maar over Jezus de Gezalfde als Heer en over onszelf als jullie slaven om Jezus’ wil. Het is God die heeft gezegd: ‘Laat het licht uit de duisternis schijnen.’ Hij heeft op ons hart geschenen om het te verlichten met de glorieuze kennis van God via het gezicht van de Gezalfde.

Maar we hebben deze schat in een aarden kruik, zodat duidelijk is dat de kracht die wat normaal is te boven gaat van God komt en niet van onszelf. We worden van alle kanten zwaar onder druk gezet, maar zitten niet in het nauw. We zijn ten einde raad, maar niet totaal zonder uitweg. We worden vervolgd, maar niet in de steek gelaten. We worden neergeslagen, maar niet vernietigd. In ons lichaam doorstaan we altijd de dodelijke behandeling die Jezus onderging, zodat ook het leven van Jezus in ons lichaam zichtbaar wordt. Want wij die leven, worden om Jezus’ wil altijd met de dood geconfronteerd, zodat ook het leven van Jezus in ons sterfelijke lichaam zichtbaar wordt. Zo is in ons de dood aan het werk, maar in jullie het leven.

We hebben die geest van geloof waarover geschreven staat: ‘Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken.’ Ook wij geloven en daarom spreken we. We weten namelijk dat hij die Jezus heeft opgewekt, ook ons met Jezus zal opwekken en ons samen met jullie vóór hem zal brengen. Want dit alles gebeurt ter wille van jullie, zodat de onverdiende goedheid steeds meer toeneemt omdat veel meer mensen dank brengen tot eer van God.

Daarom geven we de moed niet op. Ook al vervalt de mens die we uiterlijk zijn, de mens die we innerlijk zijn wordt van dag tot dag vernieuwd. Want de beproeving, die maar kort duurt en licht is, leidt voor ons tot een glorie die alles overtreft en eeuwig duurt. We houden onze ogen niet gericht op de zichtbare dingen maar op de onzichtbare dingen. Want de zichtbare dingen zijn tijdelijk, maar de onzichtbare dingen zijn eeuwig.

We weten namelijk dat als ons aardse huis, deze tent, wordt afgebroken, we van God een gebouw zullen hebben dat niet met handen is gemaakt, een eeuwig huis in de hemelen. In dit huis zuchten we inderdaad, vol verlangen om ons hemelse huis aan te doen, zodat als we het aandoen, we niet naakt zullen zijn. Wij die in deze tent zijn zuchten en hebben het zwaar. Dat is niet omdat we die willen uitdoen; we willen het andere aandoen. Zo wordt het sterfelijke door het leven verslonden. Het is God die ons juist hiervoor heeft voorbereid, die ons de geest heeft gegeven als onderpand van wat zal komen.

We zijn dus altijd vol goede moed. We weten dat zolang dit lichaam ons huis is, we ver bij de Heer vandaan zijn. Want we laten ons leiden door geloof, niet door wat we zien. We zijn vol goede moed en willen liever ver bij het lichaam vandaan zijn en bij de Heer gaan wonen. Of we nu bij hem wonen of ver van hem zijn, we stellen ons ten doel zijn goedkeuring te hebben. Want we moeten allemaal voor de rechterstoel van de Gezalfde verschijnen, zodat iedereen krijgt wat hij verdient voor de dingen die hij heeft gedaan toen hij in het lichaam was, goed of slecht.

Omdat we weten dat we ontzag moeten hebben voor de Heer, proberen we mensen te overtuigen, maar God weet wie we zijn. En ik hoop dat jullie geweten ook weet wie we zijn. We bevelen ons niet weer bij jullie aan, maar geven jullie een reden om trots op ons te zijn, zodat jullie degenen kunnen antwoorden die trots zijn op uiterlijke dingen maar niet op wat in het hart is. Want hadden we ons verstand verloren, dan was het voor God. Zijn we gezond van verstand, dan is het voor jullie. De liefde van de Gezalfde motiveert ons, want we zijn tot de conclusie gekomen dat één mens voor allen is gestorven; dus waren alle mensen gestorven. En hij is voor allen gestorven zodat zij die leven niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor hem die voor hen gestorven is en werd opgewekt.

Vanaf nu bezien we dus niemand vanuit menselijk standpunt. Zelfs als we de Gezalfde ooit vanuit menselijk standpunt hebben bezien, dan doen we dat nu zeker niet meer. Als iemand in eendracht met de Gezalfde is, dan is hij dus een nieuwe schepping. De oude dingen zijn voorbijgegaan. Kijk! Er zijn nieuwe dingen ontstaan. Maar alle dingen komen van God, die ons door de Gezalfde met zich heeft verzoend en ons de dienst van de verzoening heeft gegeven, dat wil zeggen: God heeft via de Gezalfde een wereld met zichzelf verzoend en ze hun overtredingen niet aangerekend, en hij heeft aan ons de boodschap van de verzoening toevertrouwd.

We zijn daarom ambassadeurs van de Gezalfde, alsof God door ons zijn oproep deed. Namens de Gezalfde smeken we jullie: ‘Word met God verzoend.’ Hij maakte degene die geen zonde kende voor ons tot zonde, zodat we via hem rechtvaardig zouden worden in Gods ogen.

Als medewerkers van hem vragen we jullie ook dringend om niet eerst de onverdiende goedheid van God te aanvaarden en dan het doel ervan te missen. Want hij zegt: ‘In een tijd van aanvaarding heb ik je verhoord en op een dag van redding ben ik je te hulp gekomen.’ Nu is het de tijd van aanvaarding. Nu is het de dag van redding.

We geven in geen enkel opzicht aanstoot, zodat er geen aanmerkingen op onze dienst gemaakt kunnen worden. Maar in elk opzicht bevelen we ons als Gods dienaren aan: door te volharden onder beproevingen, in ellende, in tijden van nood, bij moeilijkheden, bij afranselingen, in gevangenschap, bij oproer, bij zwaar werk, bij slapeloze nachten, in tijden zonder voedsel, maar ook door zuiverheid, door kennis, door geduld, door goedheid, door heilige geest, door ongehuichelde liefde, door woorden van waarheid, door Gods kracht, met de wapens van rechtvaardigheid in de rechterhand en in de linker, door eer en oneer, door slecht bericht en goed bericht. We worden bezien als bedriegers maar spreken de waarheid. Het is alsof we onbekend zijn maar wel worden herkend, alsof we sterven maar toch leven, alsof we worden gestraft maar niet worden gedood, alsof we bedroefd zijn maar ons altijd verheugen, alsof we arm zijn maar velen rijk maken, alsof we niets hebben maar toch alles bezitten.

We hebben onze mond geopend om tegen jullie te spreken, Korinthiërs, en we hebben ons hart wijd opengezet. Wij zijn niet beperkt in onze genegenheid voor jullie, maar jullie zijn beperkt in jullie genegenheid voor ons. Ik spreek jullie toe als mijn kinderen: doe hetzelfde als wij en zet je hart ook wijd open.

Kom niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. Want wat heeft rechtvaardigheid te maken met wetteloosheid? Wat heeft licht met duisternis gemeen? Welke overeenstemming is er tussen de Gezalfde en Belial? Wat heeft een gelovige gemeen met een ongelovige? Welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn een tempel van een levende God, zoals God heeft gezegd: ‘Ik zal onder hen wonen en onder hen wandelen, en ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.’ ‘“Ga daarom uit hun midden weg en scheid je van hen af,” zegt Jehovah, “raak het onreine niet meer aan”’, ‘“en ik zal jullie aannemen.”’ ‘“Ik zal een vader voor jullie wordend en jullie zullen mijn zonen en dochters worden”, zegt Jehovah, de Almachtige.’

Omdat we die beloften hebben, lieve vrienden, moeten we ons reinigen van elke verontreiniging van lichaam en geest, en met ontzag voor God heiligheid perfectioneren.

Maak plaats voor ons in jullie hart. We hebben niemand onrecht aangedaan, niemand verdorven, niemand uitgebuit. Ik zeg dat niet om jullie te veroordelen. Want ik heb al eerder gezegd dat we jullie in ons hart hebben gesloten, of we nu leven of sterven. Ik kan met veel vrijmoedigheid tegen jullie spreken. Ik ben trots op jullie. Ik ben met troost vervuld. Ik loop over van vreugde in al onze ellende.

Toen we in Macedonië kwamen, kregen we geen rust maar werden we van alle kanten bestookt: van buitenaf door strijd, van binnenuit door zorgen. Maar God, die troost geeft aan degenen die ontmoedigd zijn, heeft ons getroost door de aanwezigheid van Titus. En niet alleen door zijn aanwezigheid, maar ook doordat hij vol goede moed over jullie was. Want hij deed ons verslag van jullie verlangen om mij te zien, jullie diepe verdriet en jullie oprechte bezorgdheid voor mij. Daardoor kreeg ik nog meer vreugde.

Ook al heb ik jullie met mijn brief verdriet gedaan, ik heb er geen spijt van. Eerst had ik er wel spijt van (omdat ik merkte dat de brief jullie verdriet deed, al was het maar voor even). Maar nu ben ik blij, niet omdat jullie verdriet hebben gehad, maar omdat jullie verdriet jullie tot berouw heeft gebracht. Want jullie hebben verdriet gehad op een manier die God wil, en dus hebben jullie geen schade geleden door ons. Want verdriet op een manier die God wil, veroorzaakt berouw dat tot redding leidt en waarvan je geen spijt krijgt. Maar het verdriet van de wereld leidt tot de dood. Jullie hadden verdriet op een manier die God wil, en kijk eens waar dat bij jullie toe heeft geleid: wat een inzet, wat een zuivering van schuld, wat een verontwaardiging, wat een ontzag, wat een oprecht verlangen, wat een ijver, wat een herstel van het onrecht! In elk opzicht hebben jullie bewezen zuiver te zijn in deze zaak. Ook al heb ik jullie geschreven, ik heb het niet gedaan voor degene die het onrecht had begaan en ook niet voor degene die het onrecht had geleden, maar zodat jullie voor God jullie inzet voor ons kunnen bewijzen. Daarom zijn wij getroost.

Maar daarnaast hadden we nog meer vreugde omdat Titus blij was, want jullie hebben allemaal zijn geest opgebeurd. Want als ik hem met trots over jullie heb verteld, dan hoef ik me daar niet voor te schamen. Maar zoals alles wat we jullie hebben verteld waar is, zo is ook wat we Titus trots hebben verteld waar gebleken. En zijn genegenheid voor jullie groeit als hij terugdenkt aan de gehoorzaamheid van jullie allemaal, aan hoe jullie hem met diep respect hebben ontvangen. Ik ben blij dat ik in elk opzicht op jullie kan vertrouwen.

Nu willen we jullie inlichten, broeders, over de onverdiende goedheid van God die de gemeenten van Macedonië is gegeven. Ze werden door ellende zwaar beproefd, maar vervuld van grote vreugde toonden ze ondanks hun diepe armoede royale vrijgevigheid. Ik verzeker jullie dat ze naar vermogen hebben gegeven, zelfs boven hun vermogen. Want uit eigen beweging smeekten ze ons dringend om te mogen geven, om mee te doen aan de hulpactie voor de heiligen. En ze deden meer dan we hadden verwacht: om te beginnen hebben ze door Gods wil zichzelf aan de Heer en aan ons gegeven. Daarom hebben we Titus aangemoedigde om het inzamelen van jullie goede gaven te voltooien, omdat hij dit werk ook bij jullie begonnen is. Jullie hebben aan alles een overvloed: aan geloof, aan spreken, aan kennis, aan volledige inzet en aan onze liefde voor jullie. Streef er dus ook naar overvloedig te geven.

Ik zeg dat niet als bevel, maar om jullie bewust te maken van de inzet van anderen en om de echtheid van jullie liefde te testen. Want jullie kennen de onverdiende goedheid van onze Heer Jezus de Gezalfde: hij was rijk maar is ter wille van jullie arm geworden, zodat jullie door zijn armoede rijk zouden worden.

En ik geef jullie mijn mening hierover: jullie zullen er voordeel van hebben, want al een jaar geleden hebben jullie je goede bedoelingen getoond door met de actie te beginnen. Maak nu ook af wat jullie begonnen zijn. Doe dat met dezelfde bereidheid als eerst, naar de middelen die jullie hebben. Want als de bereidheid er is, wordt het graag aanvaard — maar naar wat je hebt, niet naar wat je niet hebt. Het is niet zo dat ik het voor anderen makkelijk wil maken maar voor jullie moeilijk. Er moet juist gelijkheid komen doordat jullie teveel nu hun tekort compenseert en hun teveel ook jullie tekort compenseert. Zo ontstaat er gelijkheid. Zoals er staat geschreven: ‘Hij die veel had, had niet te veel, en hij die weinig had, had niet te weinig.’

God zij gedankt dat hij ervoor heeft gezorgd dat Titus in zijn hart dezelfde oprechte bezorgdheid voor jullie heeft als wij. Want hij heeft op onze aanmoediging gereageerd, en in zijn grote ijver komt hij zelfs uit eigen beweging naar jullie toe. Maar wij sturen ook de broeder met hem mee die in alle gemeenten wordt geprezen in verband met het goede nieuws. Bovendien is hij door de gemeenten aangesteld als onze reisgenoot bij het brengen van deze goede gaven tot eer van de Heer en als bewijs van onze bereidheid om te helpen. Zo voorkomen we dat iemand aanmerkingen op ons zou kunnen maken in verband met deze royale bijdrage waar we zorg voor dragen. Want we ‘dragen overal eerlijk zorg voor, niet alleen voor het oog van Jehovah, maar ook voor het oog van de mensen’.

Bovendien sturen we onze broeder met hen mee die vaak aan ons heeft bewezen dat hij in veel dingen ijverig is, maar die nu nog veel ijveriger is door zijn grote vertrouwen in jullie. Maar als er enige twijfel is over Titus: hij is mijn metgezel en werkt met ons mee in jullie belang. En als er twijfels zijn over onze broeders: ze zijn apostelen van gemeenten en strekken de Gezalfde tot eer. Bewijs daarom jullie liefde voor hen en laat de gemeenten zien waarom we zo trots op jullie zijn.

Over de hulp voor de heiligen hoef ik jullie eigenlijk niet te schrijven, want ik weet hoe bereidwillig jullie zijn. Ik vertel de Macedoniërs met trots dat jullie in Achaje er een jaar geleden al klaar voor waren. En de meesten van hen zijn door jullie ijver aangestoken. Maar ik stuur de broeders om ervoor te zorgen dat we niet ten onrechte met trots over jullie hebben gesproken en dat jullie er ook echt klaar voor zijn, zoals ik heb gezegd. Want anders, als de Macedoniërs met mij zouden meekomen en zouden zien dat jullie nog niet zover zijn, zouden wij ons moeten schamen over ons vertrouwen in jullie — en jullie zelf ook. Daarom vond ik het nodig de broeders aan te moedigen om alvast naar jullie toe te gaan en de gave die jullie hebben beloofd van tevoren in te zamelen. Dan ligt die klaar als een royale gave en niet als iets dat is afgedwongen.

Maar hiervoor geldt: wie zuinig zaait, zal ook zuinig oogsten, en wie royaal zaait, zal ook royaal oogsten. Laat iedereen doen wat hij in zijn hart heeft besloten, zonder tegenzin of dwang, want God houdt van mensen die met vreugde geven.

En God is in staat jullie te overladen met al zijn onverdiende goedheid zodat jullie altijd en in alles van het nodige zijn voorzien en ook genoeg hebben voor elk goed werk. (Zoals er staat geschreven: ‘Gul deelt hij uit. Hij geeft aan de armen. Eeuwig duurt zijn rechtvaardigheid.’ Hij die de zaaier volop zaad geeft en brood om te eten, zal jullie zaad geven om te zaaien, zal het vermenigvuldigen en zal de oogst van jullie rechtvaardigheid laten toenemen.) Jullie worden in elk opzicht rijk gemaakt om op allerlei manieren vrijgevig te kunnen zijn, wat via ons tot dankzegging aan God leidt. Want deze dienst voorziet niet alleen ruim in de behoeften van de heiligen, maar is ook een rijke bron van dankzegging aan God. Ze geven God eer omdat deze hulpactie bewijst dat jullie je onderwerpen aan het goede nieuws over de Gezalfde dat jullie verkondigen en omdat jullie vrijgevig zijn in jullie bijdrage aan hen en aan allen. Met hun smeekgebeden voor jullie uiten ze hun genegenheid voor jullie wegens de buitengewone onverdiende goedheid die God jullie heeft getoond.

God zij gedankt voor zijn vrije gave, die niet in woorden te vatten is.

Maar ikzelf, Paulus, doe jullie bij de zachtaardigheid en goedheid van de Gezalfde een verzoek — ik die zwak lijk als ik bij jullie ben maar krachtig als ik niet bij jullie ben. Ik smeek jullie: zorg ervoor dat als ik aanwezig ben, ik niet zo streng hoef te zijn als ik verwacht en geen krachtige maatregelen hoef te nemen tegen sommigen die denken dat we op een vleselijke manier leven. Ook al leven we in het vlees, we voeren geen oorlog op een vleselijke manier. Want de wapens van onze oorlogvoering zijn niet vleselijk, maar krachtig door God om bolwerken af te breken. We halen redeneringen onderuit en ook elke barrière die wordt opgetrokken tegen de kennis van God, en we nemen elke gedachte gevangen om die gehoorzaam te maken aan de Gezalfde. We staan paraat om straf toe te dienen voor elke ongehoorzaamheid, zodra jullie volledig gehoorzaam zijn.

Jullie gaan op uiterlijke dingen af. Als iemand er zelf van overtuigd is dat hij bij de Gezalfde hoort, moet hij hier nog eens over nadenken: wij horen evengoed bij de Gezalfde als hij. Want ook al zou ik me wat te veel beroemen op het gezag dat de Heer ons heeft gegeven om jullie op te bouwen en niet om jullie af te breken, dan zou ik me nog niet hoeven te schamen. Ik wil niet de indruk wekken dat ik jullie bang wil maken met mijn brieven. Want ze zeggen: ‘Zijn brieven zijn gewichtig en krachtig, maar zijn persoonlijk optreden is zwak en zijn spreken waardeloos.’ Laat zo iemand dit bedenken: wat we in brieven zeggen als we er niet zijn, zullen we ook doen als we er zijn. Want we durven ons niet te vergelijken met of gelijk te stellen aan degenen die zichzelf aanprijzen. Door zichzelf naar hun eigen maatstaven te beoordelen en zich met zichzelf te vergelijken, laten ze zien hoe dom ze zijn.

Wij zullen niet met grootspraak onze grenzen overschrijden maar blijven binnen de grenzen van het gebied dat God ons heeft toegewezen en dat ook jullie omvat. We overschrijden onze grenzen dus niet, wat het geval zou zijn als ons gebied jullie niet zou omvatten. We waren immers de eersten die jullie bereikten met het goede nieuws over de Gezalfde. Nee, we overschrijden geen grenzen met grootspraak over het werk van iemand anders. Maar we hopen dat jullie geloof blijft groeien, en daardoor ook wat wij hebben gedaan binnen ons gebied. Dan zullen we nog meer doen en het goede nieuws verkondigen in de landen die nog verder weg zijn dan jullie, in plaats van trots te zijn op wat er in het gebied van iemand anders is gedaan. ‘Als je trots wilt zijn, wees dan trots op Jehovah.’ Want niet wie zichzelf aanprijst, wordt goedgekeurd, maar wie door Jehovah wordt aangeprezen.

Ik wilde dat jullie een beetje dwaasheid van mij zouden verdragen! Maar dat doen jullie ook wel. Mijn jaloezie over jullie is als Gods jaloezie, want ik heb jullie persoonlijk aan één man ten huwelijk beloofd en ik wil jullie als een eerbare maagd aan de Gezalfde aanbieden. Maar ik ben bang dat, zoals Eva op een sluwe manier door de slang werd verleid, jullie denken op de een of andere manier verdorven zou kunnen worden en jullie de oprechtheid en de eerbaarheid zouden verliezen waar de Gezalfde recht op heeft. Want als er iemand komt die een andere Jezus predikt dan wij hebben gepredikt, of als jullie een andere geest krijgen dan jullie hebben gekregen of ander goed nieuws dan jullie hebben aanvaard, dan nemen jullie dat klakkeloos aan. Toch denk ik dat ik in geen enkel opzicht onderdoe voor die superapostelen van jullie. Maar ook al ben ik geen goede spreker, kennis heb ik wel. Dat hebben we op elke manier en in alles aan jullie duidelijk gemaakt.

Of heb ik gezondigd door mij te vernederen om jullie te verheffen en door jullie het goede nieuws van God kosteloos bekend te maken? Andere gemeenten heb ik benadeeld door ondersteuning van hen aan te nemen om jullie te kunnen dienen. Maar toen ik bij jullie was en gebrek leed, ben ik niemand tot last geworden, want de broeders die uit Macedonië kwamen, hebben rijkelijk voorzien in wat ik nodig had. Ik heb er alles aan gedaan om jullie niet tot last te worden en dat zal ik blijven doen. Zo zeker als de waarheid van de Gezalfde in mij is, zal ik er in heel Achaje trots over blijven spreken. Om welke reden? Omdat ik niet van jullie houd? God weet dat dit wel zo is.

Maar ik zal doorgaan met wat ik doel om degenen die aan ons gelijk willen zijn in de dingen waarover ze opscheppen, niet de aanleiding te geven die ze zoeken. Want zulke mensen zijn valse apostelen. Ze bedriegen anderen door zich voor te doen als apostelen van de Gezalfde. En geen wonder, want de Tegenstrever zelf blijft zich voordoen als een (hemelse) boodschapper van het licht. Dus is het niets bijzonders als ook zijn dienaren zich blijven voordoen als dienaren van rechtvaardigheid. Maar ze zullen een einde krijgen dat bij hun daden past.

Nogmaals, laat niemand denken dat ik dwaas ben. Maar denken jullie dat toch, accepteer me dan als een dwaas en laat ook mij een beetje opscheppen. Wat ik nu vol zelfvertrouwen zeg, is opschepperig. Hierin volg ik niet het voorbeeld van de Heer, maar spreek ik als een dwaas. Omdat velen opscheppen over menselijke zaken, zal ik dat ook doen. Omdat jullie zo ‘verstandig’ zijn, verdragen jullie de onverstandige personen makkelijk. Want jullie verdragen iedereen die je tot slaaf maakt, je bezittingen afpakt, grijpt wat je hebt, zich boven je verheft of je in het gezicht slaat.

We schamen ons om dit te zeggen, want het kan de indruk wekken dat we te slap hebben opgetreden.

Maar als anderen krachtig optreden — ik spreek als een dwaas — doe ik dat ook. Zijn zij Hebreeën? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij Abrahams nageslacht? Ik ook. Zijn zij dienaren van de Gezalfde? Het klinkt alsof ik gek ben, maar ik nog meer: ik heb meer werk gedaan, heb vaker gevangengezeten, ben heel wat afgeranseld en ben vaak bijna dood geweest. Vijf keer heb ik van de Judeeërs 40 slagen min één gekregen, drie keer kreeg ik stokslagen, één keer ben ik gestenigd, drie keer heb ik schipbreuk geleden, een dag en een nacht heb ik op volle zee rondgedreven. Ik was altijd onderweg, bedreigd door rivieren, struikrovers, mijn eigen volksgenoten en mensen uit de natiën, in gevaar in de stad, in de woestijn, op zee en bij valse broeders. Ik heb geploeterd en gezwoegd, vaak zonder slaap, met honger en dorst, vaak zonder iets te eten, koud en onvoldoende gekleed.

Behalve die dingen die van buitenaf komen, sta ik dag in dag uit onder druk door de zorg voor alle gemeenten. Als iemand zwak is, voel ik me toch ook zwak? Als iemand struikelt, laat dat me toch niet koud?

Als ik moet opscheppen, zal ik opscheppen over de dingen waaruit mijn zwakheid blijkt. De God en Vader van de Heer Jezus, degene die voor eeuwig geprezen moet worden, weet dat ik niet lieg. Toen ik in Damaskus was, liet de gouverneur onder koning Aretas de stad bewaken om mij gevangen te nemen, maar ik ontsnapte aan zijn handen doordat ze me door een venster in de stadsmuur in een mand naar beneden lieten zakken.

Ik moet wel opscheppen. Nuttig is het niet, maar ik zal het nog hebben over visioenen en openbaringen van de Heer. Ik ken een volgeling van de Gezalfde die 14 jaar geleden werd weggevoerd naar derde hemel — in het lichaam of buiten het lichaam, dat weet ik niet, dat weet God. Ja, ik ken zo iemand — in het lichaam of los van het lichaam, dat weet ik niet, dat weet God — die werd weggevoerd tot in het paradijs en woorden hoorde die een mens niet kan en mag uitspreken. Over zo iemand zal ik opscheppen, maar ik zal niet over mijzelf opscheppen, behalve dan over mijn zwakheden. En zelfs al wil ik opscheppen, dan nog ben ik geen dwaas, want ik spreek de waarheid. Maar ik zie ervan af, zodat ik alleen maar eer krijg voor wat anderen me zien doen of horen zeggen, en niet vanwege de bijzondere openbaringen.

Om te voorkomen dat ik mezelf zou verheffen, kreeg ik een doorn in het vlees, een (hemelse) boodschapper van de Tegenstrever, die me voortdurend slaat zodat ik mezelf niet te veel verhef. Drie keer heb ik de Heer gesmeekt om hem te verwijderen. Maar hij zei: ‘Je hebt genoeg aan mijn onverdiende goedheid, want in zwakheid wordt mijn kracht volmaakt.’ Daarom schep ik graag op over mijn zwakheden, zodat de kracht van de Gezalfde mij als een tent omgeeft. Ter wille van de Gezalfde ben ik daarom blij met zwakheden, beledigingen, nood, vervolging en moeilijkheden. Want als ik zwak ben, ben ik sterk.

Ik ben dwaas geworden. Jullie hebben me ertoe gedwongen, want eigenlijk had ik door jullie aanbevolen moeten worden. Ook al stel ik niets voor, ik doe in geen enkel opzicht onder voor die superapostelen van jullie. Jullie hebben de bewijzen van mijn apostelschap gezien: veel volharding, tekenen, wonderen en krachtige werken. In welk opzicht zijn jullie achtergesteld bij de andere gemeenten? Alleen hierin: dat ik jullie niet tot last ben geworden. Alsjeblieft, vergeef me dat onrecht.

Dit is derde keer dat ik klaarsta om naar jullie toe te komen, en ik zal geen last worden. Want het gaat mij niet om jullie bezittingen, maar om jullie. Kinderen horen niet voor hun ouders te sparen, maar ouders voor hun kinderen. Wat mij betreft, voor jullie geef ik graag alles wat ik heb, en ook mezelf geef ik helemaal. Als ik zo veel van jullie houd, moeten jullie dan minder van mij houden? Maar hoe het ook zij, ik ben jullie niet tot last geweest. Toch zeggen jullie dat ik ‘sluw’ was en jullie ‘door bedrog’ heb gevangen. Ik heb jullie toch niet uitgebuit door iemand van degenen die ik naar jullie toe heb gestuurd? Ik heb Titus aangespoord naar jullie toe te gaan en ik heb de broeder met hem mee gestuurd. Titus heeft jullie toch helemaal niet uitgebuit? We hebben toch in dezelfde geest gewandeld, hetzelfde voetspoor gevolgd?

Denken jullie de hele tijd dat we ons aan het verdedigen zijn tegenover jullie? Nee, we spreken ten overstaan van God en in eenheid met de Gezalfde en, lieve vrienden, alles wat we doen is om jullie op te bouwen. Want ik ben bang dat ik jullie bij mijn komst niet zo aantref als ik zou willen en dat ik niet zo ben als jullie zouden willen, maar dat er in plaats daarvan ruzie is, jaloezie, woede-uitbarstingen, meningsverschillen, achterklap, geroddel, trots en wanorde. Ik ben bang dat mijn God me voor jullie zal vernederen als ik weer kom en dat ik verdriet moet hebben om velen die eerder hebben gezondigd maar geen berouw hebben gehad over hun schaamteloze gedrag en de onreinheid en seksuele immoraliteit die ze hebben bedreven.

Dit is derde keer dat ik naar jullie toe kom. ‘Elke kwestie moet worden bevestigd door de verklaringen van twee of drie getuigen.’ Hoewel ik er nu niet ben, is het net alsof ik er voor de tweede keer ben. Degenen die eerder gezondigd hebben en alle anderen waarschuw ik van tevoren dat als ik ooit weer kom, ik ze niet zal sparen. Want jullie willen bewijs dat de Gezalfde, die tegenover jullie niet zwak is maar sterk, echt via mij spreekt. Vanwege zwakheid werd hij aan een paal gehangen, maar vanwege Gods kracht leeft hij. En ook wij zijn zwak net als hij, maar net als hij zullen ook wij leven vanwege Gods kracht, die in jullie werkt.

Blijf onderzoeken of je in het geloof bent, blijf jezelf toetsen. Jullie weten toch dat Jezus de Gezalfde in eendracht met jullie is? Anders zouden jullie afgekeurd zijn. Ik hoop van harte dat jullie te weten zullen komen dat wij niet afgekeurd zijn.

We bidden tot God dat jullie niets verkeerds doen, niet zodat wij goedgekeurd lijken maar zodat jullie doen wat goed is, ook al lijkt het dat wij afgekeurd zijn. Want we kunnen niets tégen de waarheid doen, alleen vóór de waarheid. Het maakt ons blij als jullie sterk zijn, ook al zijn wij zwak. En we bidden dat jullie verbeteringen aanbrengen. Daarom schrijf ik deze dingen terwijl ik er niet ben, zodat ik bij mijn bezoek niet streng hoef te zijn als ik het gezag gebruik dat de Heer mij heeft gegeven om op te bouwen en niet om af te breken.

Tot slot, broeders, behoud je vreugde, blijf verbeteringen aanbrengen, laat je bemoedigen, blijf eensgezind, bewaar de vrede, en de God van liefde en van vrede zal met jullie zijn. Groet elkaar met een heilige kus. Alle heiligen doen jullie de groeten.

Ik bid dat de onverdiende goedheid van de Heer Jezus de Gezalfde en de liefde van God met jullie zal zijn en dat jullie allemaal zullen delen in de heilige geest.