Jesaja


Boekrol: Jesaja (יְשַׁעְיָהוּ = Jeshajahu)
Schrijver: Jesaja
Waar geschreven: Jeruzalem
Geschrift voltooid: Na ca. 732 v.Chr.
Beschreven periode: ca. 778 – na 732 v.Chr.


Dit is het visioen van Jesaja, de zoon van Amoz, over Juda en Jeruzalem, dat hij gezien heeft in de tijd van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, koningen van Juda:

Luister, hemel, en let goed op, aarde, want Jehovah heeft gesproken: ‘Zonen heb ik grootgebracht en opgevoed, maar ze zijn tegen me in opstand gekomen. Een stier kent zijn koper, en een ezel de voederbak van zijn eigenaar, maar Israël kent mij niet, mijn eigen volk gedraagt zich zonder verstand.’

Wee dit zondige volk, het volk beladen met schuld, nakomelingen van boosdoeners, verdorven kinderen! Ze hebben Jehovah verlaten, ze hebben de Heilige van Israël respectloos behandeld, ze hebben hem de rug toegekeerd.

Waar willen jullie nog meer geslagen worden? Waarom blijven jullie je verzetten?

Heel het hoofd is ziek. Heel het hart is aangetast. Van voetzool tot kruin is er geen gezonde plek meer. Overal striemen, builen en open wonden, niet verzorgd, niet verbonden en niet verzacht met olie.

Jullie land is verlaten. Jullie steden zijn verbrand. Voor jullie ogen verslinden vreemdelingen je akkers. Alles is een woestenij, als door vreemdelingen ondersteboven gekeerd. De dochter Sion is overgebleven als een hutje in een wijngaard, als een schuilhut in een komkommerveld, als een belegerde stad.

Als Jehovah van de legermachten niet een aantal overlevenden van ons had overgelaten, zouden we net als Sodom zijn geworden en op Gomorra hebben geleken.

Hoor het woord van Jehovah, dictators van Sodom. Luister naar de wet van onze God, volk van Gomorra. ‘Wat heb ik aan al jullie slachtoffers?’, zegt Jehovah. ‘Ik heb genoeg van jullie brandoffers van rammen en het vet van gemeste dieren. Het bloed van jonge stieren, lammeren en bokken stel ik niet op prijs. Wanneer jullie voor me verschijnen — wie heeft je gevraagd om mijn voorhoven plat te lopen?

Stop toch met het brengen van waardeloze graanoffers. Ik heb een afschuw van jullie wierook. Nieuwemaansvieringen, sabbatten, bijeenkomsten organiseren — ik kan het niet verdragen dat jullie plechtige vergaderingen houden en ondertussen magische krachten gebruiken. Ik haat jullie nieuwemaansvieringen en feesten. Ze zijn een last voor me geworden. Ik kan ze niet meer verdragen.

En als jullie je handen uitstrekken, verberg ik mijn ogen voor jullie. Al bidden jullie nog zo veel, ik luister niet. Jullie handen zitten onder het bloed. Was je, reinig je.

Stop met jullie slechte daden, ik wil ze niet meer zien. Houd op met kwaaddoen. Leer het goede te doen, zoek het recht, wijs de onderdrukker terecht, kom op voor de rechten van het vaderloze kind en bepleit de zaak van de weduwe.’

‘Kom, laten we de zaken rechtzetten tussen ons’, zegt Jehovah. ‘Al waren je zonden scharlakenrood, ze zullen zo wit worden gemaakt als sneeuw. Al waren ze zo rood als karmozijnen stof, ze zullen zo wit worden als wol. Als jullie bereid zijn te luisteren, zullen jullie het beste van het land eten. Maar als jullie weigeren en in opstand komen, zullen jullie door het zwaard worden verslonden, want Jehovah’s mond heeft het gesproken.’

De trouwe stad is een hoer geworden! In haar heerste recht, in haar woonde rechtvaardigheid, maar nu zitten er moordenaars. Je zilver is veranderd in schuimslakken en je bier is aangelengd met water. Je leiders zijn opstandig, ze zijn handlangers van dieven. Allemaal houden ze van steekpenningen, ze zijn uit op geschenken. Vaderloze kinderen doen ze geen recht en de zaak van de weduwe bereikt hen niet. Daarom verklaart de ware Heer, Jehovah van de legermachten, de Machtige van Israël:

‘Genoeg! Ik zal me ontdoen van mijn tegenstanders, ik zal wraak nemen op mijn vijanden. Ik zal me tegen je keren. Ik zal je schuimslakken uitsmelten als met loog en ik zal al je onzuiverheden verwijderen. Ik zal je rechters weer maken zoals vroeger en je raadgevers zoals in het begin. Daarna zul je worden genoemd: Stad van Rechtvaardigheid, Trouwe Stad. Sion zal door recht verlost worden en haar inwoners die terugkomen door rechtvaardigheid. De opstandelingen en zondaars zullen worden verpletterd, en wie Jehovah verlaten, zullen aan hun eind komen.

Jullie zullen je schamen over de machtige bomen waar jullie naar verlangden en jullie zullen te schande worden gemaakt vanwege de tuinen die jullie verkozen. Want jullie zullen worden als een grote boom waarvan de bladeren verwelken, als een tuin zonder water. De sterke man zal vlasafval worden en zijn werk een vonk. Samen zullen ze in vlammen opgaan en niemand zal het vuur doven.’

Dit is wat Jesaja, de zoon van Amoz, heeft gezien over Juda en Jeruzalem:

Aan het einde van de dagen zal de berg van Jehovah’s huis stevig bevestigd worden boven de top van de bergen en verheven worden boven de heuvels, en daarheen zullen alle volken stromen. Vele volken zullen komen en zeggen: ‘Kom, laten we naar de berg van Jehovah gaan, naar het huis van de God van Jakob. Hij zal ons zijn wegen leren en wij zullen zijn paden bewandelen.’ Want de wet zal uit Sion komen, het woord van Jehovah uit Jeruzalem. Hij zal rechtspreken onder de naties en de zaken rechtzetten in verband met veel volken. Ze zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers en hun speren tot snoeimessen. Geen natie zal het zwaard trekken tegen een andere natie, en oorlog zullen ze niet meer leren.

Kom, huis van Jakob, laten we in het licht van Jehovah wandelen. U hebt uw volk, het huis van Jakob, verstoten omdat ze veel dingen uit het Oosten hebben overgenomen. Ze doen aan magie, net als de Filistijnen, en onder hen wonen veel kinderen van buitenlanders. Hun land is vol zilver en goud en er komt geen eind aan hun schatten. Hun land is vol paarden en er komt geen eind aan hun wagens. Hun land is vol waardeloze goden. Ze buigen voor het werk van hun eigen handen, voor wat hun eigen vingers hebben gemaakt.

De mens buigt zich neer, hij verlaagt zich. U kunt het hun onmogelijk vergeven. Ga de rotsen in en verberg je in het stof vanwege de angstaanjagende aanwezigheid van Jehovah en zijn majestueuze grootheid. Wie trots is zal zijn ogen moeten neerslaan, arrogante mensen zullen moeten buigen.

Alleen Jehovah zal op die dag verhoogd worden. Want die dag is van Jehovah van de legermachten. Die dag treft iedereen die trots en hoogmoedig is, iedereen, hoog of laag, alle ceders van de Libanon, statig en hoog, alle eiken van Basan, alle hoge bergen en alle verheven heuvels, elke hoge toren en elke vestingmuur, alle schepen van Tarsis en alle kostbare boten. Wie trots is zal omlaaggehaald worden, arrogante mensen zullen moeten buigen.

Alleen Jehovah zal op die dag verhoogd worden. De waardeloze goden zullen helemaal verdwijnen. En mensen zullen de grotten in de rotsen in gaan en de holen in de grond, vanwege de angstaanjagende aanwezigheid van Jehovah en zijn majestueuze grootheid, als hij opstaat om de aarde van angst te laten beven.

Op die dag zullen mensen hun waardeloze goden van zilver en goud, die ze hadden gemaakt om zich ervoor neer te buigen, voor de spitsmuizen en de vleermuizen gooien, en ze zullen de rotsholen en de bergspleten in gaan, vanwege de angstaanjagende aanwezigheid van Jehovah en zijn majestueuze grootheid, als hij opstaat om de aarde van angst te laten beven. Vertrouw toch niet langer op de mens, die niets meer is dan de adem in zijn neusgaten. Wat stelt hij eigenlijk voor?

Luister! De ware Heer, Jehovah van de legermachten, verwijdert alle steun en voorraad uit Jeruzalem en Juda, alle steun van brood en water, van sterke man en soldaat, rechter en profeet, waarzegger en oudste, leider over 50, hoge beambte en raadgever, kundig magiër en meesterbezweerder.

Jongens zal ik aanstellen als hun bestuurders, wispelturigen zullen over hen heersen. De mensen zullen elkaar onderdrukken, ieder zijn medemens. Een jongen zal een oude man aanvallen, en iemand zonder aanzien zal zich keren tegen een gerespecteerd man. Ieder zal zijn broer vastgrijpen in het huis van zijn vader en zeggen: ‘Jij hebt een mantel, jij moet onze leider zijn. Neem deze puinhoop onder je hoede.’ Op die dag zal hij protesteren: ‘Ik ga jullie wonden niet verbinden. Ik heb geen voedsel en kleding in huis. Maak mij geen leider over het volk.’

Want Jeruzalem is gestruikeld en Juda is gevallen, omdat ze zich in woord en daad tegen Jehovah hebben gekeerd. Ze hebben zich opstandig gedragen in zijn glorieuze aanwezigheid. Hun gezichtsuitdrukking getuigt tegen hen, net als Sodom verkondigen ze hun zonden; ze proberen die niet te verbergen.

Wee hun, want ze brengen onheil over zichzelf! Zeg de rechtvaardigen dat het ze goed zal gaan, ze zullen beloond worden voor hun daden. Wee degene die slecht is! Onheil zal hem treffen, want wat hij anderen heeft aangedaan, zal hem worden aangedaan!

Mijn volk wordt uitgebuit door de opzichters en wordt geregeerd door vrouwen. Mijn volk, jullie leiders laten je ronddolen, ze brengen jullie op een dwaalspoor. Jehovah neemt zijn plaats in om zijn rechtszaak te voeren en staat op om een vonnis te vellen over volken.

Jehovah zal een oordeel uitspreken over de oudsten en leiders van zijn volk. ‘Jullie hebben de wijngaard platgebrand. En wat jullie van de armen hebben gestolen, ligt in jullie huizen. Hoe durven jullie mijn volk te vertrappen en arme mensen tot stof te vermalen?’, verklaart de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten. Jehovah zegt: ‘Omdat de dochters van Sion trots zijn, met het hoofd in de nek lopen, met hun ogen flirten, rondtrippelen en met hun enkelbandjes rinkelen, zal Jehovah het hoofd van de dochters van Sion met korsten bedekken en Jehovah zal hun voorhoofd ontbloten.

Op die dag zal Jehovah hun sieraden wegnemen: de enkelringen, de hoofdbanden en de maanvormige sieraden, de oorbellen, de armbanden en de sluiers, de hoofdtooien, de enkelkettinkjes en de borstbanden, de parfumflesjes en de amuletten, de vingerringen en de neusringen, de ceremoniële gewaden, de overkleding, de omslagdoeken en de geldbuidels, de handspiegels en de linnen kleding, de tulbanden en de sluiers. In plaats van balsemolie zal er stank zijn, in plaats van een gordel een touw, in plaats van kunstige kapsels kaalheid, in plaats van dure kleding een zak en in plaats van schoonheid een brandmerk. Je mannen zullen vallen door het zwaard, je dappere soldaten zullen sneuvelen in de strijd. Haar poorten zullen treuren en rouwen. Leeg en verlaten zal ze op de grond zitten.’

En op die dag zullen zeven vrouwen één man vastgrijpen en zeggen: ‘We zullen ons eigen brood eten en voor onze eigen kleding zorgen, als we uw naam maar mogen dragen zodat onze schande wordt weggenomen.’ Op die dag zal wat Jehovah laat groeien prachtig en schitterend zijn, en de opbrengst van het land zal de trots en schoonheid zijn van de overlevenden van Israël. Wie overblijft in Sion en is achtergebleven in Jeruzalem zal heilig worden genoemd, iedereen in Jeruzalem die is opgeschreven om te blijven leven.

Wanneer Jehovah de vuiligheid van de dochters van Sion wegwast en de bloedschuld van Jeruzalem uit haar midden wegspoelt door de geest van oordeel en door een geest van verbranding, dan zal Jehovah over het hele domein van de berg Sion en over de plaats waar men bijeenkomt, overdag een wolk en rook scheppen en ’s nachts een helder brandend vuur. Over alles wat glorieus is, zal een beschutting zijn. Er zal een hut zijn die overdag schaduw biedt tegen de hitte en die een bescherming en schuilplaats is tegen storm en regen.

Ik wil graag voor mijn geliefde zingen, een lied over mijn dierbare en zijn wijngaard. Mijn geliefde had een wijngaard op een vruchtbare helling. Hij spitte die om en verwijderde de stenen. Hij plantte er eersteklas rode wijnstokken, bouwde er een toren middenin en hakte een wijnpers uit. Hij bleef hopen dat de wijngaard goede druiven zou opleveren, maar die bracht alleen slechte druiven voort. ‘Nu dan, inwoners van Jeruzalem en mannen van Juda, oordeel alsjeblieft tussen mij en mijn wijngaard. Wat had ik nog meer kunnen doen voor mijn wijngaard dan wat ik al heb gedaan?

Ik hoopte op goede druiven, maar waarom leverde hij alleen slechte druiven op? Ik zal jullie vertellen wat ik met mijn wijngaard ga doen: Ik zal zijn heg verwijderen en hij zal verbrand worden. Ik zal zijn stenen muur afbreken en hij zal vertrapt worden. Ik zal hem laten verwilderen. Er zal niet gesnoeid of gewied worden. Hij zal overwoekerd worden door doornstruiken en onkruid en ik zal de wolken bevelen er geen regen op te laten vallen. Want het huis van Israël is de wijngaard van Jehovah van de legermachten. De mannen van Juda zijn de aanplant waarop hij gesteld was. Hij bleef hopen op recht, maar er was onrecht, op rechtvaardigheid, maar er was een noodkreet.’

Wee degenen die het ene huis bij het andere voegen en het ene veld bij het andere trekken tot er geen ruimte meer is en zij als enigen in het land wonen! Ik hoorde Jehovah van de legermachten zweren dat veel huizen, ook de grootste en de mooiste, een verschrikkelijke aanblik zullen bieden, zonder bewoners.

Want een wijngaard van tien juk zal maar één bath opleveren, en een homer zaad zal maar één efa opleveren. Wee degenen die vroeg in de morgen opstaan om aan de drank te gaan, die tot laat in de avondschemering blijven hangen tot ze gloeien van de wijn! Ze hebben harpen en snaarinstrumenten, tamboerijnen, fluiten en wijn op hun feesten. Maar ze hebben geen oog voor de daden van Jehovah en ze zien het werk van zijn handen niet.

Daarom zal mijn volk in ballingschap gaan vanwege gebrek aan kennis. Hun voorname mannen zullen honger lijden en heel hun volk zal vergaan van de dorst. Daarom heeft het graf zich vergroot en zijn mond grenzeloos wijd geopend. En de pracht van de stad, de luidruchtige menigten en de feestvierders zullen er beslist in afdalen.

De mens zal zich neerbuigen, hij zal worden verlaagd, en wie trots is zal zijn ogen moeten neerslaan. Jehovah van de legermachten zal worden verhoogd door zijn oordeel, de ware God, de Heilige, zal zich heiligen door rechtvaardigheid. De lammeren zullen er grazen als op hun eigen weide. Vreemdelingen zullen eten op de verlaten plaatsen waar vette dieren ooit verbleven.

Wee degenen die hun schuld meeslepen met touwen van bedrog en hun zonden met wagentouwen. Ze zeggen: ‘Laat Hij toch opschieten. Laat Hij voortmaken met zijn werk, zodat we het zien. Laat het voornemen van de Heilige van Israël uitgevoerd worden, zodat we het weten!’ Wee degenen die zeggen dat goed slecht is en slecht goed, die duisternis vervangen door licht en licht door duisternis, die bitter vervangen door zoet en zoet door bitter! Wee degenen die wijs zijn in hun eigen ogen en die naar hun eigen mening verstandig zijn! Wee degenen die een held zijn in het drinken van wijn en mannen die meester zijn in het mengen van drank, die slechte mensen vrijspreken voor steekpenningen en die rechtvaardigen het recht ontzeggen!

Daarom, zoals stoppels door vuurtongen worden verteerd en dor gras in de vlammen verschroeit, zo zullen hun wortels wegrotten en hun bloesems verwaaien als stof, omdat ze de wet van Jehovah van de legermachten hebben verworpen en het woord van de Heilige van Israël hebben geminacht.

Daarom is Jehovah woedend op zijn volk, hij zal zijn hand tegen hen opheffen en hen slaan. De bergen zullen beven, hun lijken zullen als vuil op straat liggen. Vanwege dat alles is zijn woede niet bekoeld, zijn hand is nog steeds opgeheven om hen te slaan.

Hij heeft een signaal omhooggeheven voor een ver volk. Hij heeft gefloten om ze van de uiteinden van de aarde te laten komen. En kijk! Ze komen heel snel. Niemand van hen is moe of struikelt. Niemand sluimert of slaapt. De gordel om hun middel gaat niet los en hun sandaalriemen breken niet. Al hun pijlen zijn scherp en al hun bogen zijn gespannen. De hoeven van hun paarden zijn als vuursteen en de wielen van hun wagens als een stormwind. Hun gebrul is als dat van een leeuw, ze brullen als jonge leeuwen. Ze zullen grommen en de prooi grijpen en die meeslepen zonder dat iemand hen tegenhoudt. Op die dag zullen ze erover grommen als het gebulder van de zee. Iedereen die het land bekijkt, ziet onheilspellende duisternis. Zelfs het licht is donker geworden door de wolken.

In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik Jehovah op een hoge en verheven troon zitten, en de zomen van zijn gewaad vulden de tempel. Boven hem stonden serafs. Elk had zes vleugels: met twee bedekten ze hun gezicht, met twee bedekten ze hun voeten en twee gebruikten ze om te vliegen.

En de een riep naar de ander: ‘Heilig, heilig, heilig is Jehovah van de legermachten. Heel de aarde is vol van zijn glorie.’ De deuren trilden door het luide geroep en het huis werd met rook gevuld. Toen zei ik: ‘Wee mij! Ik ben zo goed als dood, want ik ben een man met onreine lippen en ik woon onder een volk met onreine lippen. Want ik heb de Koning zelf, Jehovah van de legermachten, met eigen ogen gezien!’ Toen vloog een van de serafs naar me toe. In zijn hand had hij een gloeiend kooltje dat hij met een tang van het altaar had genomen. Hij raakte mijn mond ermee aan en zei: ‘Kijk! Dit heeft je lippen aangeraakt. Je schuld is weggenomen en je zonde is verzoend.’

Daarna hoorde ik de stem van Jehovah zeggen: ‘Wie zal ik sturen, en wie zal namens ons gaan?’ Ik zei: ‘Hier ben ik! Stuur mij!’ Daarop zei hij: ‘Ga en zeg tegen dit volk: “Jullie zullen steeds weer horen maar niet begrijpen. Jullie zullen steeds weer zien maar geen kennis krijgen.” Maak het hart van dit volk ongevoelig, stop hun oren toe en smeer hun ogen dicht, zodat ze niet met hun ogen zien en niet met hun oren horen, zodat hun hart niet begrijpt en ze niet terugkeren en genezen worden.’

Toen zei ik: ‘Hoelang nog, Jehovah?’ Waarop hij zei: ‘Totdat de steden vervallen tot puinhopen zonder inwoners, de huizen zonder bewoners zijn en het land woest en verlaten is. Totdat Jehovah de mensen ver weg voert en er overal in het land verlatenheid heerst. Maar er zal nog een tiende in overblijven, en het zal opnieuw verbrand worden, net zoals bij een grote boom of een eik, waarvan na het omhakken een stronk overblijft. Zijn stronk zal een heilig zaad zijn.’

In de tijd van koning Achaz van Juda, de zoon van Jotham, de zoon van Uzzia, trok koning Rezin van Syrië samen met koning Pekah van Israël, de zoon van Remalia, tegen Jeruzalem ten strijde, maar hij kon de stad niet innemen. Er werd aan het huis van David bericht: ‘Syrië en Efraïm hebben de krachten gebundeld.’

De schrik sloeg Achaz en het volk om het hart, en ze beefden als bomen in het bos door de wind. Toen zei Jehovah tegen Jesaja: ‘Ga alsjeblieft Achaz tegemoet, samen met je zoon Schear-Jaschub, bij het eind van de waterleiding van de Bovenvijver, aan de hoofdweg naar het veld van de wasman. Zeg tegen hem: “Zorg dat je rustig blijft. Wees niet bang en laat de moed niet zakken vanwege die twee smeulende stukken hout, vanwege de hevige woede van Rezin en Syrië, en de zoon van Remalia. Want Syrië heeft samen met Efraïm en de zoon van Remalia boosaardige plannen tegen jullie gesmeed en ze zeggen: ‘Laten we Juda aanvallen, het uit elkaar scheuren en het veroveren, en laten we de zoon van Tabeël er als koning over aanstellen.’

Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Het zal niet slagen, het zal niet gebeuren. Want het hoofd van Syrië is Damaskus, en het hoofd van Damaskus is Rezin. Binnen slechts 65 jaar zal Efraïm totaal verbrijzeld worden en ophouden te bestaan als volk. Het hoofd van Efraïm is Samaria en het hoofd van Samaria is de zoon van Remalia. Als jullie geen sterk geloof hebben, zullen jullie niet standhouden.’”’

Jehovah zei verder tegen Achaz: ‘Vraag een teken van Jehovah, je God. Het mag zo diep zijn als het graf of zo hoog als de hemel.’ Maar Achaz zei: ‘Ik zal niets vragen en ik zal Jehovah niet op de proef stellen.’

Toen zei Jesaja: ‘Luister toch, huis van David. Is het niet genoeg dat jullie het geduld van mensen op de proef stellen? Moeten jullie ook nog het geduld van God op de proef stellen? Daarom zal Jehovah zelf jullie een teken geven: Luister! De jonge vrouw zal zwanger worden en een zoon krijgen, en ze zal hem Immanuël noemen. Hij zal boter en honing eten tegen de tijd dat hij in staat is het slechte te verwerpen en het goede te kiezen. Want voordat de jongen in staat is het slechte te verwerpen en het goede te kiezen, zal het land van de twee koningen voor wie je zo bang bent, totaal verlaten zijn. Jehovah zal voor jou, je volk en het huis van je vader een tijd laten aanbreken zoals er nog nooit is geweest sinds de dag dat Efraïm zich afsplitste van Juda, want Hij zal de koning van Assyrië sturen.

Op die dag zal Jehovah fluiten om de vliegen te roepen uit de afgelegen aftakkingen van de Nijl van Egypte en de bijen uit Assyrië, en ze zullen allemaal komen en neerstrijken in diepe ravijnen, in rotskloven, op alle doornstruiken en op alle drinkplaatsen.

Op die dag zal Jehovah met een gehuurd scheermes uit de streek van de Rivier — met de koning van Assyrië — het hoofd en de benen kaalscheren, en ook de baard zal worden afgeschoren.

Op die dag zal een man een jonge koe en twee schapen in leven houden. En door de overvloed van melk zal hij boter eten. Iedereen die in het land overblijft, zal boter en honing eten.

Op die dag zullen er alleen maar doornstruiken en onkruid zijn waar vroeger 1000 wijnstokken stonden ter waarde van 1000 zilverstukken. Men zal er met pijl en boog naartoe gaan, omdat het hele land bedekt zal zijn met doornstruiken en onkruid. En je zult niet in de buurt komen van alle bergen die vroeger met een hak werden bewerkt, uit angst voor doornstruiken en onkruid. Ze zullen een plaats worden waar stieren grazen en schapen de grond vertrappen.’

Jehovah zei tegen mij: ‘Neem een grote schrijfplank en schrijf daarop met een gewone griffel: “Maher-Schalal-Chaz-Baz”. En zorg dat het voor mij schriftelijk wordt bevestigd door betrouwbare getuigen, de priester Uria en Zacharia, de zoon van Jeberechja.’

Daarna had ik gemeenschap met de profetes, en ze werd zwanger en kreeg uiteindelijk een zoon. Jehovah zei toen tegen me: ‘Noem hem Maher-Schalal-Chaz-Baz, want voordat de jongen “Vader!” en “Moeder!” kan zeggen, zal de rijkdom van Damaskus en de buit van Samaria vóór de koning van Assyrië worden gebracht.’

Jehovah zei verder tegen mij: ‘Omdat dit volk het kabbelende water van de Siloah heeft verworpen en ze blij zijn met Rezin en de zoon van Remalia, daarom brengt Jehovah over hen de machtige watermassa’s van de Rivier, de koning van Assyrië en al zijn majesteit. Hij zal over al zijn beddingen stromen en buiten al zijn oevers treden en heel Juda binnendringen. Hij zal het overspoelen, erdoorheen trekken en tot aan de hals reiken. Zijn uitgespreide vleugels zullen de volle breedte van je land bedekken, o Immanuël!’ Volken, richt maar schade aan, jullie zullen toch verbrijzeld worden.

Luister, iedereen uit afgelegen streken op aarde! Maak je maar klaar voor de strijd, jullie zullen toch verbrijzeld worden! Maak je maar klaar voor de strijd, jullie zullen toch verbrijzeld worden! Smeed maar plannen, ze zullen toch mislukken! Zeg maar wat je wilt, het zal toch niet slagen, want God is met ons!

Jehovah’s sterke hand was op mij toen hij het volgende tegen me zei om me te waarschuwen het gedrag van dit volk niet te volgen: ‘Wat dit volk een samenzwering noemt, moet je geen samenzwering noemen. Wees niet bang voor wat hen bang maakt. Heb er geen angst voor. Jehovah van de legermachten, hij is degene die je als heilig moet bezien, hij is degene voor wie je ontzag moet hebben en hij is degene voor wie je angst moet hebben.’ Hij zal een heiligdom worden, maar ook een steen waaraan men zich stoot en een rotsblok waarover men struikelt voor de beide huizen van Israël, een val en een strik voor de inwoners van Jeruzalem. Velen van hen zullen struikelen, vallen en zich verwonden. Ze zullen in de val lopen en gevangen worden. Rol de schriftelijke bevestiging op, verzegel de wet bij mijn discipelen!

Ik zal blijven uitkijken naar Jehovah, die zich verbergt voor het huis van Jakob, en ik zal op hem hopen. Hier ben ik met de kinderen die Jehovah me heeft gegeven. Wij zijn in Israël als tekenen en wonderen van Jehovah van de legermachten, die op de berg Sion woont. ‘Raadpleeg de mediums of de waarzeggers, die fluisteren en mompelen’, zeggen ze misschien tegen je. Maar moet een volk niet zijn God raadplegen? Moeten ze de doden raadplegen ten behoeve van de levenden? Ze moeten juist de wet en de schriftelijke bevestiging raadplegen! Als ze niet volgens dit woord spreken, hebben ze geen licht. Iedereen zal ellendig en hongerig door het land trekken. En omdat ze hongerig en boos zijn, zullen ze hun koning en hun God vervloeken terwijl ze omhoogkijken. Dan zullen ze naar de aarde kijken en alleen maar somberheid en duisternis zien, diepe schaduw en moeilijkheden, donkerte en geen licht.

Maar de duisternis zal niet zijn zoals vroeger, toen er ellende was in het land, toen het land van Zebulon en het land van Naftali werden veracht. Later zal Hij ervoor zorgen dat het wordt geëerd — de zeeweg, in de Jordaanstreek, Galilea van de volken. Het volk dat in het duister wandelde, heeft een groot licht gezien. Op degenen die in het land van diepe schaduw wonen, heeft licht geschenen.

U hebt het volk talrijk gemaakt, u hebt het veel vreugde gegeven. Vóór u zijn ze blij zoals mensen blij zijn in de oogsttijd, zoals mensen die juichend de buit verdelen. Want u hebt het juk dat op hen drukt aan stukken geslagen, de stok op hun schouders, de staf van de opzichter, als op de dag van Midian.

Elke stampende laars die de aarde laat dreunen en elke mantel doordrenkt met bloed zal door het vuur worden verslonden. Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven en de heerschappij zal op zijn schouders rusten. - Zijn heerschappij zal zich blijven uitbreiden en aan vrede zal geen einde komen, op de troon van David en in zijn koninkrijk, om het te bevestigen en te ondersteunen door gerechtigheid en rechtvaardigheid, van nu tot in eeuwigheid. Jehovah van de legermachten zal dat in zijn ijver doen.

Jehovah stuurde een boodschap tegen Jakob, en die heeft Israël getroffen. Het hele volk zal het weten, Efraïm en de inwoners van Samaria. Trots en zonder schaamte zeggen ze: ‘Bakstenen muren zijn ingestort, maar wij bouwen met gehouwen stenen. Er zijn vijgenbomen omgehakt, maar wij vervangen ze door ceders.’

Jehovah zal de tegenstanders van Rezin tegen hem opzetten en hij zal zijn vijanden ophitsen, Syrië vanuit het oosten en de Filistijnen vanuit het westen, ze zullen Israël met open mond verslinden. Vanwege dat alles is zijn woede niet bekoeld, zijn hand is nog steeds opgeheven om hen te slaan. Want het volk is niet teruggekomen bij degene die hen slaat, ze hebben Jehovah van de legermachten niet gezocht.

Op één dag zal Jehovah van Israël kop en staart, scheut en bies afsnijden. De oudsten en vooraanstaande mannen zijn de kop, de profeten die vals onderwijs geven, zijn de staart. De leiders van dit volk laten hen ronddolen, degenen die geleid worden, raken in verwarring.

Daarom zal Jehovah niet blij zijn met hun jonge mannen en hij zal geen medelijden hebben met hun vaderloze kinderen en hun weduwen, want ze zijn allemaal afvallig en slecht en er komt alleen onzin over hun lippen. Vanwege dat alles is zijn woede niet bekoeld, zijn hand is nog steeds opgeheven om hen te slaan. Want slechtheid brandt als een vuur dat doornstruiken en onkruid verteert, dat het struikgewas in het bos in brand zet en het in rook laat opgaan. Door de woede van Jehovah van de legermachten staat het land in brand, en het volk zal door het vuur worden verslonden.

Niemand zal zijn broeder sparen. Men zal rechts iets afsnijden maar nog steeds honger hebben. Men zal links iets eten maar niet genoeg hebben. Ieder zal het vlees van zijn eigen arm eten. Manasse zal Efraïm verslinden en Efraïm Manasse. Samen zullen ze zich tegen Juda keren. Vanwege dat alles is zijn woede niet bekoeld, zijn hand is nog steeds opgeheven om hen te slaan.

Wee degenen die schadelijke voorschriften maken, die steeds onderdrukkende geboden opstellen om de rechtszaak van de armen te negeren, om de zwakken van het volk het recht te ontzeggen. Ze buiten weduwen uit en beroven vaderloze kinderen! Wat zullen jullie doen op de dag van de afrekening, als de vernietiging van ver komt? Naar wie zullen jullie vluchten voor hulp en waar zullen jullie je rijkdom achterlaten? Er blijft niets anders over dan neer te hurken bij de gevangenen of te sterven met de gesneuvelden. Vanwege dat alles is zijn woede niet bekoeld, zijn hand is nog steeds opgeheven om hen te slaan.

‘Kijk! De Assyriër, de stok die het werktuig is van mijn woede en de staf in zijn hand die mijn vonnis voltrekt! Ik stuur hem af op een afvallig volk, het volk dat me woedend heeft gemaakt. Ik zal hem bevelen veel te plunderen en te roven en ze te vertrappen als modder op straat. Maar hij zal een ander idee hebben en hij zal andere plannen smeden, want in zijn hart wil hij vernietigen en veel volken uitroeien, niet weinig. Want hij zegt: “Zijn mijn bestuurders niet allemaal koningen? Is Kalno niet net als Karkemis? Is Hamath niet net als Arpad? Is Samaria niet net als Damaskus? Door mijn hand zijn de koninkrijken van de waardeloze goden veroverd! Er stonden daar meer beelden dan in Jeruzalem en Samaria. Zal ik met Jeruzalem en zijn afgoden niet hetzelfde doen als ik met Samaria en zijn waardeloze goden heb gedaan?”

Wanneer Jehovah al zijn werk op de berg Sion en in Jeruzalem heeft voltooid, zal Hij de koning van Assyrië straffen voor zijn schaamteloosheid en voor zijn trotse, arrogante blik. Want hij zegt: “Ik zal dit doen door de kracht van mijn hand en door mijn wijsheid, want ik ben wijs. Ik zal de grenzen van volken verwijderen en hun schatten plunderen. Als een machtige zal ik de inwoners onderwerpen. Zoals iemand zijn hand in een nest steekt, zo zal ik de rijkdommen van de volken pakken. En zoals iemand die verlaten eieren verzamelt, zo zal ik de hele aarde verzamelen!

Niemand zal fladderen, zijn snavel opendoen of piepen.”’ Verheft de bijl zich boven degene die ermee hakt? Verheft de zaag zich boven degene die ermee zaagt? Kan een staf degene die hem oppakt heen en weer bewegen? Of kan een stok degene die niet van hout is optillen? De ware Heer, Jehovah van de legermachten, zal daarom zijn goedgevoede mannen laten verhongeren, en onder zijn pracht en praal zal hij een groot vuur aansteken. Het Licht van Israël zal een vuur worden en zijn Heilige een vlam. Het zal oplaaien en in één dag zijn onkruid en doornstruiken verteren. Hij zal de pracht van zijn woud en zijn boomgaard volledig vernietigen, zoals bij een zieke die wegkwijnt. Er blijven zo weinig bomen over van zijn woud dat een kind ze kan tellen.

Op die dag zullen degenen van Israël die overblijven en de overlevenden van het huis van Jakob niet meer steunen op degene die hen sloeg. Maar ze zullen steunen op Jehovah, de Heilige van Israël, trouw en oprecht.

Alleen een overblijfsel, het overblijfsel van Jakob, zal terugkomen bij de Sterke God. Israël, ook al is je volk zo talrijk als de zandkorrels aan de zee, alleen een overblijfsel van hen zal terugkomen.

Er is besloten te vernietigen, en gerechtigheid zal hen overspoelen. Want het besluit van de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten, om te vernietigen, zal in het hele land worden uitgevoerd.

De Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten, zegt daarom: ‘Wees niet bang, mijn volk dat in Sion woont, voor de Assyriër, die jullie altijd met een stok sloeg en zijn staf tegen jullie ophief zoals Egypte deed. Want heel binnenkort komt er een eind aan de veroordeling. Mijn woede zal zich op hun vernietiging richten. Jehovah van de legermachten zal hem met de zweep slaan zoals hij Midian bij de rots Oreb versloeg. Zijn staf zal over de zee zijn, en hij zal die opheffen zoals hij bij Egypte deed.

Op die dag zal zijn last van je schouders glijden en zijn juk van je nek, en het juk zal gebroken worden vanwege de olie.’ Hij is naar Ajath gekomen, hij is door Migron getrokken, in Michmas laat hij zijn uitrusting achter. Ze zijn via de oversteekplaats gegaan, ze overnachten in Geba. Rama beeft, Gibea van Saul is gevlucht. Roep en schreeuw, dochter Gallim! Let op, Laïsja! Arm Anathoth! Madmena is op de vlucht geslagen. De inwoners van Gebim hebben een schuilplaats gezocht. Vandaag nog houdt hij halt in Nob. Hij balt zijn vuist tegen de berg van de dochter Sion, de heuvel van Jeruzalem.

Kijk! De ware Heer, Jehovah van de legermachten, kapt takken af met vreselijk geweld. De hoogste bomen worden omgehakt, de statigste worden neergehaald. Met ijzer slaat hij het struikgewas in het bos neer, en de Libanon zal door een machtige worden geveld.

Er zal een twijgje groeien uit de stronk van Isaï en een spruit uit zijn wortels zal vrucht dragen. Op hem zal de geest van Jehovah rusten, de geest van wijsheid en van verstand, de geest van raad en van kracht, de geest van kennis en van ontzag voor Jehovah. Hij zal vreugde vinden in ontzag voor Jehovah. Hij zal niet oordelen op basis van wat zijn ogen alleen maar zien of terechtwijzen op basis van wat zijn oren horen. Hij zal een eerlijk oordeel vellen over de armen, en in rechtvaardigheid zal hij uitspraken doen ten gunste van de zachtmoedigen van de aarde.

Hij zal de aarde treffen met de stok van zijn mond, wie slecht is zal hij met de adem van zijn lippen ter dood brengen. Rechtvaardigheid zal de gordel om zijn middel zijn en trouw de gordel om zijn heupen.

Een wolf en een lam zullen samen rusten, een luipaard zal naast een geitje liggen, een kalf, een leeuw en een vetgemest dier zullen allemaal samen zijn, en een kleine jongen zal ze leiden. Een koe en een beer zullen samen grazen en hun jongen zullen bij elkaar liggen. Een leeuw zal stro eten net als een stier. Een zuigeling zal spelen bij het hol van een cobra en een kind zal zijn hand leggen op het nest van een giftige slang.

Ze zullen geen kwaad doen of schade aanrichten op heel mijn heilige berg, want de aarde zal beslist vervuld zijn van de kennis van Jehovah zoals water de zeebodem bedekt.

Op die dag zal de wortel van Isaï opstaan als een signaal voor de volken. Tot hem zullen de volken zich wenden voor leiding en zijn rustplaats zal schitterend worden. Op die dag zal Jehovah opnieuw, voor de tweede keer, zijn hand uitstrekken, om het overblijfsel van zijn volk terug te eisen uit Assyrië, Egypte, Pathros, Kusch, Elam, Sinear en Hamath, en van de eilanden in de zee. Hij zal een signaal omhoogheffen voor de volken en hij zal degenen van Israël die verdreven zijn bijeenbrengen. Degenen van Juda die verstrooid zijn, zal hij bijeenbrengen van de vier hoeken van de aarde.

De jaloezie van Efraïm zal verdwijnen en degenen die Juda vijandig behandelen zullen worden verwijderd. Efraïm zal niet jaloers zijn op Juda en Juda zal Efraïm niet vijandig behandelen. Ze zullen zich op de hellingen van de Filistijnen in het westen storten, samen zullen ze de mensen van het Oosten plunderen. Ze zullen hun hand uitstrekken tegen Edom en Moab, en de Ammonieten zullen hun onderdanen worden. Jehovah zal de golf van de Egyptische zee opsplitsen en zijn hand over de Rivier bewegen. Met zijn verzengende adem zal hij hem in zijn zeven stromen treffen en hij zal de mensen in hun sandalen laten oversteken.

En voor het overblijfsel van zijn volk zal er een brede weg zijn die uit Assyrië leidt, net zoals er een was voor Israël in de tijd dat ze uit Egypte vertrokken.

Op die dag zul je beslist zeggen: ‘Dank u wel, Jehovah, want u was kwaad op me maar uw woede is geleidelijk bedaard, en u hebt me getroost. God is mijn redding. Ik ben vol vertrouwen en heb geen angst, want Jah Jehovah is mijn sterkte en mijn macht, en hij is mijn redding geworden.’

Met vreugde zullen jullie water putten uit de bronnen van redding. En op die dag zullen jullie zeggen: ‘Dank Jehovah, roep zijn naam aan, maak zijn daden bekend onder de volken! Verkondig dat zijn naam hoogverheven is. Zing lofzangen voor Jehovah, want hij heeft indrukwekkende dingen gedaan. Laat dat overal op aarde bekendgemaakt worden. Jubel en juich, inwoner van Sion, want de Heilige van Israël is groot in jullie midden.’

Uitspraak tegen Babylon, die Jesaja, de zoon van Amoz, in een visioen heeft gezien: ‘Hef op een kale berg een signaal omhoog. Roep ze, wenk met je hand, zodat ze de poorten van de edelen binnentrekken. Ik heb het bevel gegeven aan degenen die ik heb aangesteld. Ik heb mijn soldaten opgedragen mijn woede te voltrekken, vol trots juichen ze.

Luister! Een menigte in de bergen. Het klinkt als een groot volk! Luister! Het lawaai van koninkrijken, van volken die zich hebben verzameld! Jehovah van de legermachten mobiliseert het leger voor de oorlog. Ze komen uit een ver land, van het uiteinde van de hemel, Jehovah en de wapens van zijn woede, om de hele aarde te verwoesten. Huil, want de dag van Jehovah is dichtbij! Die dag komt als een vernietiging door de Almachtige.

Daarom zullen alle handen slap hangen en ieders hart zal verlamd raken van angst. De mensen zijn in paniek. Ze worden overvallen door kramp en pijn zoals een vrouw die weeën heeft.

Geschokt kijken ze elkaar aan, de angst laat hun gezichten gloeien. Luister! De dag van Jehovah komt, meedogenloos, met razernij en brandende woede, om het land tot een schrikbeeld te maken en om de zondaars van het land uit te roeien. Want de sterren aan de hemel en de sterrenbeelden zullen geen licht geven. De zon zal donker zijn als hij opkomt en de maan zal zijn licht niet laten schijnen.

Ik zal de bewoonde aarde ter verantwoording roepen voor haar slechtheid en slechte mensen voor hun fouten. Ik zal een eind maken aan de trots van hoogmoedige mensen, arrogante tirannen zal ik vernederen. Ik zal stervelingen zeldzamer maken dan zuiver goud en mensen zeldzamer dan het goud van Ofir.

Daarom laat ik de hemel beven, de aarde wordt van haar plaats geschud door de razernij van Jehovah van de legermachten op de dag van zijn brandende woede. Als opgejaagde gazellen en als schapen die door niemand bijeengebracht worden, zal iedereen teruggaan naar zijn eigen volk. Iedereen zal vluchten naar zijn eigen land. Wie aangetroffen wordt, zal doorstoken worden, en wie gevangen wordt, zal omkomen door het zwaard. Hun kinderen zullen voor hun ogen te pletter worden geslagen, hun huizen geplunderd en hun vrouwen verkracht. Ik zet de Meden tegen hen op, die geen waarde hechten aan zilver en die niet geven om goud. Hun bogen zullen jonge mannen verbrijzelen. Met baby’s zullen ze geen medelijden hebben en kinderen zullen ze niet sparen.

En Babylon, het sieraad van de koninkrijken, de pracht en trots van de Chaldeeën, zal worden als Sodom en Gomorra toen God ze verwoestte. Ze zal nooit meer bewoond worden, in alle generaties zal ze geen woonplaats meer zijn. Geen Arabier zal daar zijn tent opslaan, geen herder laat er zijn kudde rusten. Woestijndieren leggen zich daar neer en de huizen zijn vol oehoes. Struisvogels wonen er en wilde geiten huppelen daar rond. In haar torens klinkt het gehuil van dieren en in haar prachtige paleizen het gejank van jakhalzen. Haar tijd is gekomen en haar dagen zullen niet worden verlengd.’

Want Jehovah zal barmhartig zijn voor Jakob en opnieuw zal hij Israël uitkiezen. Hij zal ze in hun land laten wonen, en de vreemdelingen zullen zich bij hen voegen en zich aansluiten bij het huis van Jakob. Volken zullen hen naar hun eigen plaats terugbrengen. Het huis van Israël zal ze in bezit krijgen als slaven en slavinnen in het land van Jehovah. Ze zullen degenen gevangennemen die hen gevangenhielden en degenen onderwerpen die hen tot werken dwongen.

Op de dag dat Jehovah je rust geeft van je lijden, je zorgen en de zware slavendienst die je was opgelegd, zul je deze spreuk uitspreken tegen de koning van Babylon: ‘Het is gedaan met degene die anderen tot werken dwong! Het is gedaan met de onderdrukking! Jehovah heeft de stok gebroken van wie slecht is, de staf van de heersers, van degene die volken in grote razernij bleef slaan, degene die in grote woede volken onderwierp en zonder ophouden vervolgde.

Overal op aarde heerst nu rust, er is niets wat die rust verstoort. De mensen juichen van vreugde. Zelfs de jeneverbomen zijn blij vanwege jou, en ook de ceders van de Libanon. Ze zeggen: “Sinds jouw val komt niemand ons meer vellen.” Zelfs het Graf beneden is druk in de weer om je te ontvangen als je komt.

Het maakt voor jou degenen wakker die machteloos zijn in de dood, alle onderdrukkende leiders van de aarde. Het laat alle koningen van de volken opstaan van hun troon. Ze zeggen allemaal tegen je: “Ben jij zwak geworden net als wij? Ben jij als een van ons geworden? Je trots is het Graf in gegaan met de klank van je snaarinstrumenten.

Maden vormen je bed onder je en wormen zijn je deken.” Zoon van de dageraad, stralende, uit de hemel ben je gevallen! Jij die volken overwonnen hebt, geveld lig je op aarde! Je hebt bij jezelf gezegd: “Ik zal naar de hemel opstijgen. Boven Gods sterren verhef ik mijn troon en op de berg van samenkomst neem ik plaats, in de meest afgelegen streken van het noorden. Ik stijg op tot boven de hoogste wolken. Ik zal op de Allerhoogste lijken.” Maar je zult afdalen in het graf, in het diepst van de kuil.

Wie je zien, zullen je aanstaren. Ze kijken nog eens goed naar je en zeggen: “Is dit de man die de aarde deed schudden, die koninkrijken deed beven, die de bewoonde aarde in een woestijn veranderde en steden verwoestte, die weigerde zijn gevangenen te laten gaan?”

Alle andere koningen van de volken, allemaal rusten ze vol eer, ieder in zijn eigen praalgraf. Maar jij wordt afgedankt zonder graf als een gehate spruit. Je bent bedekt met gesneuvelden die met het zwaard zijn doorstoken, die in een kuil met stenen zijn gegooid. Je bent als een vertrapt kadaver. Je zult niet bij hen worden begraven, omdat je je eigen land hebt vernietigd en je eigen volk hebt gedood.

Over het nageslacht van boosdoeners wordt nooit meer gesproken. Maak een slachtblok klaar voor zijn zonen vanwege de zonde van hun voorvaders, zodat ze niet opstaan en de wereld veroveren en het land vullen met hun steden.’ ‘Ik zal tegen hen opstaan’, verklaart Jehovah van de legermachten. ‘En ik zal naam en overgeblevenen, nakomelingen en nageslacht uit Babylon wegvagen’, verklaart Jehovah. ‘Ik zal er een verblijf voor stekelvarkens en een moerasland van maken, en ik zal er de bezem van vernietiging doorheen halen’, verklaart Jehovah van de legermachten.

Jehovah van de legermachten heeft gezworen: ‘Het zal gaan zoals ik het heb bedoeld, het zal gebeuren zoals ik het heb besloten. Ik zal de Assyriër in mijn land verpletteren en hem op mijn bergen vertrappen. Zijn juk zal van hen worden weggenomen en zijn last van hun schouders.’ Dit is wat er tegen de hele aarde besloten is en dit is de hand die tegen alle volken opgeheven is.

Want Jehovah van de legermachten heeft het besloten. Wie kan het verhinderen? Zijn hand is opgeheven. Wie kan die tegenhouden? In het jaar dat koning Achaz stierf, werd deze uitspraak gedaan:

‘Juich maar niet, Filistea, niemand van jullie, nu de staf van degene die jullie sloeg gebroken is. Want uit de wortel van de slang zal een gifslang komen en zijn nageslacht zal een vliegende vurige slang zijn.

Terwijl de kinderen van de zwakken volop te eten hebben en de armen veilig kunnen rusten, laat ik jouw wortel omkomen van honger en wie er van je over is, wordt gedood.

Huil maar, poort! Schreeuw maar, stad! Elk van jullie zal de moed verliezen, Filistea! Want er komt rook uit het noorden en er is niemand die de gelederen verlaat.’ Wat voor antwoord moeten de boodschappers van het volk krijgen? Dat Jehovah het fundament van Sion heeft gelegd en dat de armen van zijn volk daar bescherming zullen zoeken.

Uitspraak tegen Moab: Omdat het in een nacht verwoest is, is Ar van Moab tot zwijgen gebracht. Omdat het in een nacht verwoest is, is Kir van Moab tot zwijgen gebracht. Hij is naar het Huis en naar Dibon gegaan om te huilen op de offerhoogten.

Moab jammert over Nebo en over Medeba. Elk hoofd is kaalgeschoren, elke baard is afgeknipt. In zijn straten heeft men een zak aangedaan. Iedereen jammert op de daken en op de pleinen, huilend gaan ze naar beneden.

Hesbon en Eleale schreeuwen het uit. Hun stem is te horen tot in Jahaz. Daarom blijven de gewapende mannen van Moab roepen. Hij trilt van angst. Mijn hart schreeuwt het uit om Moab.

Zijn vluchtelingen zijn tot aan Zoar en Eglath-Selisia gekomen. Ze huilen terwijl ze de helling van Luhith beklimmen, op de weg naar Horonaïm jammeren ze over het onheil. Het water van Nimrim is opgedroogd. Het groene gras is verdord, het gras is verdwenen en er is niets groens meer over. Wat over is van hun voorraad en rijkdom dragen ze daarom weg, ze steken het dal van de populieren over. Het geschreeuw weerklinkt overal in Moab.

Het gejammer dringt door tot Eglaïm, het dringt door tot Beër-Elim. Het water van Dimon is rood van het bloed, en ik heb nog meer voor Dimon: een leeuw voor degenen van Moab die ontsnappen en voor degenen die achterblijven in het land.

Stuur een ram naar de heerser van het land, vanuit Sela door de wildernis naar de berg van de dochter Sion. Als een vogel die uit zijn nest wordt gejaagd, zo zullen de dochters van Moab zijn bij de oversteekplaatsen van de Arnon. ‘Geef raad, voer de beslissing uit. Maak je schaduw midden op de dag als de nacht. Verberg degenen die verjaagd zijn, verraad degenen die vluchten niet. Laat mijn verjaagden bij je wonen, Moab. Word voor hen een schuilplaats vanwege de verwoester. De onderdrukker zal aan zijn eind komen, de vernietiging zal eindigen en degenen die anderen vertrappen, zullen van de aarde verdwijnen.

Dan zal er een troon gefundeerd worden op loyale liefde. Degene die erop zit in de tent van David zal trouw zijn. Hij zal eerlijk rechtspreken en zonder uitstel doen wat rechtvaardig is.’ We hebben gehoord van Moabs arrogantie — hij is heel trots. We hebben gehoord van zijn hoogmoed, zijn trots en zijn razernij, maar zijn lege gepraat zal nergens toe leiden.

Daarom zal Moab jammeren om Moab, ze zullen allemaal jammeren. Degenen die getroffen zijn, zullen treuren om de rozijnenkoeken van Kir-Hareseth. Want de terrassen van Hesbon zijn verwelkt, de wijnstok van Sibma. De leiders van de volken hebben zijn helderrode takken vertrapt. Ze reikten tot Jaëzer, ze liepen door tot in de woestijn. Zijn ranken woekerden en kwamen tot aan de zee.

Daarom zal ik om de wijnstok van Sibma huilen zoals ik om Jaëzer huil. Met mijn tranen zal ik je doordrenken, Hesbon en Eleale, want het gejuich over je zomervruchten en je oogst is voorbij. Vreugde en blijdschap zijn uit de boomgaard weggenomen en in de wijngaarden klinkt geen vrolijk gezang of gejuich. Niemand zal nog druiven treden in de wijnpersen, want ik heb het gejuich laten verstommen. Daarom ben ik diep vanbinnen geroerd vanwege Moab, als de trillende snaren van een harp, en mijn binnenste vanwege Kir-Hareseth. Al slooft Moab zich nog zo uit op de offerhoogte en bidt hij in zijn heiligdom, het haalt niets uit.

Dat is het woord dat Jehovah eerder over Moab heeft gesproken. En nu zegt Jehovah: ‘Binnen drie jaar, gerekend volgens de jaren van een loonarbeider, zal de pracht van Moab met veel opschudding te schande worden gemaakt. Er zal maar een klein en onbelangrijk groepje overblijven.’

Uitspraak tegen Damaskus: ‘Luister! Damaskus zal geen stad meer zijn, het zal een puinhoop en een ruïne worden. De steden van Aroër zullen verlaten worden. Het worden plaatsen waar kudden uitrusten en waar ze voor niemand bang zijn. Vestingsteden zullen uit Efraïm verdwijnen en het koninkrijk uit Damaskus. Wie overblijven van Syrië zullen verdwijnen, net als de glorie van de Israëlieten’, verklaart Jehovah van de legermachten.

‘Op die dag zal de glorie van Jakob afnemen, zijn gezonde lichaam zal mager worden. Het zal zijn zoals wanneer een oogster het graan binnenhaalt en met de hand de aren oogst, zoals wanneer iemand graan verzamelt in het Refaïmdal. Er zal maar een klein beetje overblijven, zoals wanneer een olijfboom geschud wordt: twee of drie rijpe olijven aan de hoogste tak en vier of vijf aan de vruchtdragende takken’, verklaart Jehovah, de God van Israël.

Op die dag zal de mens opkijken naar zijn Maker en hij zal zijn blik richten op de Heilige van Israël. Hij zal niet kijken naar de altaren, het werk van zijn handen. Hij zal geen oog hebben voor wat zijn vingers hebben gemaakt: de heilige palen en de wierooktafels. Op die dag worden zijn vestingsteden als een verlaten plaats in het bos, als een tak die was achtergelaten vóór de Israëlieten. Het zal een woestenij worden.

Want je bent de God van je redding vergeten. Je hebt niet aan de Rots, je vesting, gedacht. Daarom leg je prachtige tuinen aan en plant je er stekjes van een vreemde in. Overdag omhein je zorgvuldig je tuin, in de ochtend laat je het zaad opgroeien, maar de oogst zal verloren gaan op de dag van ziekte en ongeneeslijke pijn.

Luister! Het rumoer van veel volken, die onstuimig zijn als de zee! Het tumult van naties, als het bulderende geluid van machtige wateren! De volken zullen klinken als het gebulder van vele wateren. Hij zal ze bestraffen en ze zullen ver weg vluchten, opgejaagd als kaf in de bergwind, als wervelende distels in een storm. In de avond ontstaat er paniek. Vóór de ochtend zijn ze er niet meer. Dat staat degenen te wachten die ons beroven, en dat is het lot van degenen die ons plunderen.

Wee het land van de gonzende insectenvleugels in de streek van de rivieren van Ethiopië! Het stuurt gezanten uit over zee, over het water in boten van papyrus, en zegt: ‘Ga, snelle boodschappers, naar een volk van lange mensen met glanzende huid, een volk waar iedereen bang voor is, een sterk en overwinnend volk, waarvan het land is weggespoeld door rivieren.’

Alle inwoners van het land en bewoners van de aarde, jullie zullen iets zien wat als een signaal op de bergen is omhooggeheven en jullie zullen een geluid horen als het geschal van een hoorn. Want dit heeft Jehovah tegen mij gezegd: ‘Ik zal rustig blijven en naar mijn vaste plaats kijken, als de zinderende hitte bij het zonlicht, als de nevel tijdens de hitte van de oogst.

Want vóór de oogst, wanneer de bloesem uitgebloeid is en de bloem een rijpende druif wordt, zullen de uitlopers met snoeimessen worden afgesneden en de ranken afgekapt en verwijderd worden. Allemaal worden ze achtergelaten voor de roofvogels van de bergen en voor de dieren van de aarde. Daarmee zullen de roofvogels de zomer doorkomen en alle dieren van de aarde de oogsttijd.

In die tijd zal er een geschenk worden gebracht aan Jehovah van de legermachten van een volk van lange mensen met glanzende huid, een volk waar iedereen bang voor is, een sterk en overwinnend volk, waarvan het land is weggespoeld door rivieren naar de plaats die de naam van Jehovah van de legermachten draagt, de berg Sion.’

Uitspraak tegen Egypte: Kijk! Jehovah rijdt op een snelle wolk en komt naar Egypte. De waardeloze goden van Egypte zullen voor hem beven en het hart van Egypte zal verlamd raken van angst. ‘Ik zal Egyptenaren tegen Egyptenaren opzetten en ze zullen tegen elkaar vechten, ieder tegen zijn broeder en zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk.

Egypte zal radeloos zijn en ik zal zijn plannen in de war sturen. Ze zullen hulp zoeken bij de waardeloze goden en ook bij de bezweerders, de mediums en de waarzeggers. Ik zal Egypte in handen geven van een harde meester, en een wrede koning zal over hen heersen’, verklaart de ware Heer, Jehovah van de legermachten.

Het water van de zee zal opdrogen, de rivier loopt leeg en valt helemaal droog. De rivieren zullen stinken. Het water in de Nijlkanalen van Egypte zakt en droogt helemaal op. Riet en biezen zullen wegrotten. De planten langs de Nijl, aan de monding van de Nijl, en al het ingezaaide land langs de Nijl zullen uitdrogen.

Alles waait weg, er blijft niets over. De vissers zullen treuren, degenen die vishaken in de Nijl uitwerpen zullen huilen en degenen die hun netten uitgooien over het water zullen wegkwijnen. Degenen die met gekamd vlas werken en degenen die witte stoffen weven, zullen te schande worden gemaakt. De wevers zullen verslagen zijn, alle loonarbeiders zullen treuren.

De bestuurders van Zoan zijn dwaas. De beste raadgevers van de farao geven slechte adviezen. Hoe kun je tegen de farao zeggen: ‘Ik stam af van wijze mensen, van koningen uit de oudheid’? Waar zijn je wijze mannen dan? Laten zij het je vertellen als ze weten wat Jehovah van de legermachten over Egypte besloten heeft.

De bestuurders van Zoan zijn dwaas geweest, de bestuurders van Nof zijn bedrogen, Egypte is op een dwaalspoor gezet door de leiders van zijn stammen. Jehovah heeft een geest van verwarring over hem uitgegoten. Ze hebben Egypte op een dwaalspoor gezet in alles wat het onderneemt, zoals een dronkaard die door zijn eigen braaksel zwalkt. Niemand in Egypte zal iets kunnen doen, kop of staart, scheut of bies.

Op die dag zullen de Egyptenaren als vrouwen zijn. Ze zullen trillen en beven vanwege de dreigende hand die Jehovah van de legermachten tegen hen opheft. En het land Juda zal een schrikbeeld worden voor Egypte. Ze zullen al bang worden als de naam wordt genoemd, vanwege het besluit dat Jehovah van de legermachten tegen hen heeft genomen.

Op die dag zullen er vijf steden in Egypte zijn die de taal van Kanaän spreken en trouw zweren aan Jehovah van de legermachten. Een ervan zal de Stad van Vernietiging worden genoemd.

Op die dag zal er midden in Egypte een altaar voor Jehovah zijn, en bij de grens een zuil voor Jehovah. Het zal in Egypte een teken en een getuige zijn voor Jehovah van de legermachten. Want ze zullen tot Jehovah roepen vanwege de onderdrukkers, en hij zal ze een redder sturen, een groot redder, die ze zal bevrijden. En de Egyptenaren zullen zien wie Jehovah is. Op die dag zullen ze Jehovah leren kennen en ze zullen slachtoffers en geschenken aanbieden. Ze zullen een gelofte aan Jehovah doen en die inlossen. Jehovah zal Egypte treffen. Hij zal hen treffen en genezen. Ze zullen terugkomen bij Jehovah, en hij zal hun smeekgebeden verhoren en hen genezen.

Op die dag zal er een brede weg zijn vanuit Egypte naar Assyrië. Daarna zal Assyrië in Egypte komen en Egypte in Assyrië. Samen met Assyrië zal Egypte God dienen. Op die dag zal Israël de derde worden samen met Egypte en Assyrië, een zegen voor de aarde, want Jehovah van de legermachten zal ze gezegend hebben. Hij zal zeggen: ‘Gezegend is Egypte, mijn volk, en Assyrië, het werk van mijn handen, en Israël, mijn erfdeel.’

In het jaar dat koning Sargon van Assyrië de tartan naar Asdod stuurde, streed hij tegen Asdod en veroverde het. In die tijd zei Jehovah via Jesaja, de zoon van Amoz: ‘Verwijder de zak rond je heupen en doe je sandalen van je voeten.’ Dat deed hij, en naakt en op blote voeten liep hij rond.

Toen zei Jehovah: ‘Net zoals mijn dienaar Jesaja drie jaar lang naakt en op blote voeten heeft rondgelopen als een teken en een waarschuwing tegen Egypte en Ethiopië, zo zal de koning van Assyrië de gevangenen van Egypte en de ballingen van Ethiopië wegvoeren, jongens en oude mannen, naakt en op blote voeten en met blote billen, de naaktheid van Egypte. Ze zullen doodsbang zijn en zich schamen voor Ethiopië, hun hoop, en voor Egypte, hun trots. Op die dag zullen de bewoners van deze kuststreek zeggen: “Kijk wat er is gebeurd met onze hoop, waar we onze toevlucht hebben gezocht om bevrijd te worden van de koning van Assyrië! Hoe zullen we nu gered worden?”’

Uitspraak tegen de woestijn van de zee: Zoals stormwinden die over het zuiden razen, komt het uit de woestijn, uit een angstaanjagend land. Een somber visioen is mij bekendgemaakt: De verrader pleegt verraad, de verwoester verwoest.

Trek op, Elam! Beleger, Medië! Ik zal een eind maken aan het gezucht dat ze heeft veroorzaakt. Daarom ben ik doodsbang. Ik krimp ineen als een vrouw die weeën heeft. Ik ben zo verbijsterd dat ik niets hoor, zo geschokt dat ik niets zie. Mijn hart beeft, ik sidder van angst. De schemering waar ik naar verlangde, laat me huiveren. Dek de tafel, plaats de stoelen! Eet en drink!

Sta op, leiders, zalf het schild! Want dit heeft Jehovah tegen me gezegd: ‘Zet een wachter neer en laat hem melden wat hij ziet.’ Hij zag een strijdwagen met een span paarden, een strijdwagen met ezels, een strijdwagen met kamelen. Hij lette scherp op, met grote alertheid. Toen riep hij als een leeuw:

‘De hele dag sta ik op de wachttoren, o Jehovah, en elke nacht blijf ik op mijn wachtpost. Kijk wat eraan komt: mannen in een strijdwagen met een span paarden!’ Daarna riep hij: ‘Ze is gevallen! Babylon is gevallen! Alle beelden van haar goden liggen verbrijzeld op de grond!’ O mijn volk dat vertrapt is, het product van mijn dorsvloer, ik heb jullie verteld wat ik gehoord heb van Jehovah van de legermachten, de God van Israël.

Uitspraak tegen Duma: Iemand roept naar mij uit Seïr: ‘Wachter, hoelang duurt de nacht nog? Wachter, hoelang duurt de nacht nog?’ De wachter zei: ‘De morgen komt en ook de nacht. Als jullie iets willen vragen, vraag het dan. Kom terug!’

Uitspraak tegen de woestijnvlakte: In het woud in de woestijnvlakte zullen jullie de nacht doorbrengen, karavanen van Dedan. Ga de dorstige tegemoet met water, inwoners van het land Tema, en breng brood naar degene die vlucht. Want ze zijn gevlucht voor het zwaard, voor het getrokken zwaard, voor de gespannen boog en voor de verschrikkingen van de oorlog.

Want dit heeft Jehovah tegen mij gezegd: ‘Binnen één jaar, gerekend volgens de jaren van een loonarbeider, zal er een eind komen aan alle roem van Kedar. Van de strijders van Kedar zullen maar enkele boogschutters overblijven, want Jehovah, de God van Israël, heeft het gezegd.’

Uitspraak over het Dal van het Visioen: Wat bezielt jullie om allemaal op de daken te klimmen? Je was vol onrust, een rumoerige stad, een uitgelaten stad. Je gesneuvelden zijn niet omgekomen door het zwaard, ze zijn niet gestorven in de strijd. Al je wrede heersers zijn samen gevlucht. Ze zijn zonder boog gevangengenomen. Iedereen die werd gevonden, is gevangengenomen, hoe ver ze ook waren gevlucht.

Daarom zei ik: ‘Wend je blik van me af. Probeer me niet te troosten. Ik zal bittere tranen wenen om de vernietiging van mijn dochter, mijn volk. Want het is een dag van verwarring, van verslagenheid en van paniek, die komt van de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten, in het Dal van het Visioen.

De muur wordt verwoest en geschreeuw stijgt op naar de bergen. Elam neemt de pijlkoker op en komt met bemande strijdwagens en paarden. Kir verwijdert de bedekking van het schild. Je beste valleien zullen gevuld zijn met strijdwagens, en de paarden zullen zich opstellen bij de poort. De beschutting van Juda zal worden verwijderd.

Op die dag zul je naar de wapenvoorraad van het Huis van het Woud kijken. Jullie zullen de vele bressen in de Stad van David zien en jullie zullen het water van de Benedenvijver opslaan. Jullie zullen de huizen van Jeruzalem tellen en huizen afbreken om de muur te verstevigen. En jullie zullen voor het water van de oude vijver een reservoir maken tussen de twee muren. Maar jullie zullen geen oog hebben voor de grote Maker ervan, en degene die het lang geleden heeft gevormd, zullen jullie niet zien.

Op die dag zal de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten, jullie oproepen om te huilen en te rouwen, om je hoofd kaal te scheren en zakken te dragen. Maar er wordt juist gefeest en gejuicht. Er worden runderen gedood en schapen geslacht, er wordt vlees gegeten en wijn gedronken. “Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.”’ Toen onthulde Jehovah van de legermachten mij het volgende: ‘“Jullie overtreding zal tot jullie dood toe niet worden verzoend”, zegt de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten.’

Dit zegt de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten: ‘Ga naar binnen bij deze beheerder, bij Sebna, die het toezicht heeft over het huis, en zeg: “Wat heb je hier te zoeken, en wie is hier zo belangrijk voor je, dat je hier een graf voor jezelf hebt uitgehouwen?” Hij houwt zijn graf uit op een hoge plaats. In een rots hakt hij een rustplaats voor zichzelf uit. “Luister, o mens! Jehovah zal je met geweld neerslingeren en je met kracht vastgrijpen. Hij zal je beslist stevig oprollen en je als een bal een uitgestrekt land in gooien. Daar zul je sterven en daar zullen je prachtige strijdwagens zijn, een schande voor het huis van je meester. En ik zal je je positie afnemen en je uit je ambt zetten.

Op die dag zal ik mijn dienaar Eljakim, de zoon van Hilkia, roepen en ik zal hem jouw gewaad aandoen en hem jouw sjerp stevig ombinden, en ik zal jouw gezag in zijn handen leggen. Hij zal een vader worden voor de inwoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda. Ik zal de sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen. Hij zal openen en niemand zal sluiten. Hij zal sluiten en niemand zal openen. Ik zal hem als een pin op een stevige plaats bevestigen en hij moet als een verheven troon worden voor het huis van zijn vader. En aan hem zal men alle eer van het huis van zijn vader hangen, de nakomelingen en het nageslacht, alle kleine kruiken, de kommen en ook de grote kruiken.

Op die dag”, verklaart Jehovah van de legermachten, “zal de pin die op een stevige plaats bevestigd is, verwijderd worden. Hij zal worden afgehakt en vallen. De last die eraan hing, zal kapotvallen, want Jehovah zelf heeft gesproken.”’

Uitspraak over Tyrus: Huil, schepen van Tarsis! Want de haven is verwoest en is ontoegankelijk geworden. Dat is hun vanuit het land Kittim onthuld. Zwijg, bewoners van de kuststreek! De handelaars uit Sidon die de zee doorkruisen, hebben je gevuld. Het graan van Sihor en de oogst van de Nijl, je bron van inkomsten, werden over vele wateren vervoerd en brachten de volken winst.

Schaam je, Sidon, vesting van de zee, want de zee heeft gezegd: ‘Ik heb geen weeën gehad en ik heb geen kinderen gebaard. Ik heb geen jongens grootgebracht, geen meisjes opgevoed.’ Net als toen men het bericht over Egypte hoorde, zal men nu angstig worden door het bericht over Tyrus. Steek over naar Tarsis! Huil, bewoners van de kuststreek! Is dit jullie stad die altijd zo bruisend was, al sinds haar begintijd? Haar voeten droegen haar naar verre landen als verblijfplaats. Wie heeft dit besluit genomen tegen Tyrus, de stad die kronen uitdeelde, waarvan de handelaars vorsten waren, waarvan de kooplieden overal op aarde geëerd werden? Jehovah van de legermachten zelf heeft dit besloten, om haar trots over al haar schoonheid te ontwijden, om hen te vernederen die overal op aarde geëerd werden.

Overspoel je land als de rivier de Nijl, dochter van Tarsis. Scheepswerven zijn er niet meer. Hij heeft zijn hand uitgestrekt over de zee, hij heeft koninkrijken geschud. Jehovah heeft bevolen de vestingen van Fenicië uit te roeien. En hij zegt: ‘Je zult nooit meer vrolijk zijn, o onderdrukte, o maagdelijke dochter van Sidon. Sta op, steek over naar Kittim. Ook daar zul je geen rust vinden.’

Kijk naar het land van de Chaldeeën! Dat volk — niet Assyrië — heeft haar veranderd in een plaats voor woestijndieren. Ze hebben hun stormtorens opgericht, ze hebben haar versterkte torens neergehaald en een afbrokkelende ruïne van haar gemaakt.Huil, schepen van Tarsis, want jullie vesting is verwoest. Op die dag zal Tyrus vergeten worden, 70 jaar lang, de levensduur van een koning. Aan het eind van de 70 jaar vergaat het Tyrus als in het lied van een prostituee: ‘Neem een harp en ga de stad rond, o vergeten prostituee. Bespeel de harp vaardig. Zing veel liederen, zodat ze aan je blijven denken.’

Na 70 jaar zal Jehovah omkijken naar Tyrus, en ze zal opnieuw haar hoerenloon verdienen en zich prostitueren met alle koninkrijken op heel de aarde. Maar haar winst en haar loon zullen iets heiligs worden voor Jehovah. Ze zullen niet bewaard of opgespaard worden. Haar loon gaat naar degenen die bij Jehovah wonen, zodat ze volop te eten hebben en mooie kleding kunnen dragen.

Kijk! Jehovah maakt het land leeg en woest. Hij keert het ondersteboven en verstrooit de bewoners. Het zal voor iedereen hetzelfde worden: voor het volk en voor de priester, voor de slaaf en voor zijn meester, voor de slavin en voor haar meesteres, voor de koper en voor de verkoper, voor wie uitleent en voor wie leent, voor de schuldeiser en voor de schuldenaar.

Het land zal helemaal leeggemaakt worden. Het zal volledig leeggeplunderd worden, want Jehovah heeft dit woord gesproken. Het land rouwt, het teert weg. Het land verdort, het kwijnt weg. De belangrijke mensen van het land verkommeren. Het land is door zijn bewoners verontreinigd, want ze hebben de wetten overtreden, het voorschrift veranderd en het blijvende verbond verbroken. Daarom verslindt de vloek het land en de bewoners ervan worden schuldig verklaard. Daarom is het aantal bewoners van het land afgenomen en zijn er nog maar weinig mensen over.

De nieuwe wijn treurt, de wijnstok verdort, en iedereen met een vrolijk hart zucht. Het blije gerinkel van tamboerijnen is opgehouden, het lawaai van feestvierders is verstomd, het vrolijke geluid van de harp klinkt niet meer. Zonder lied drinken ze wijn. De drank die ze drinken smaakt bitter. De verlaten stad ligt in puin. Elk huis is afgesloten, niemand kan er naar binnen. Op straat schreeuwen ze om wijn. Alle vrolijkheid is verdwenen, het land kent geen vreugde meer. De stad is één grote woestenij, de poort is vernield en ligt in puin.

Want zo zal het zijn in het land, onder de volken: zoals wanneer een olijfboom geschud wordt, zoals wanneer de laatste druiven worden verzameld aan het eind van de oogst. Ze zullen het uitroepen, ze zullen juichen van vreugde. Vanaf de zee zullen ze de grootheid van Jehovah verkondigen. En ze zullen Jehovah loven in de streek van het licht. Op de eilanden van de zee zullen ze de naam van Jehovah, de God van Israël, prijzen. Van de uiteinden van de aarde horen we zingen: ‘Eer aan de Rechtvaardige!’

Maar ik zeg: ‘Ik kwijn weg, ik kwijn weg! Wee mij! De verraders hebben verraad gepleegd. De verraders hebben verraderlijk verraad gepleegd.’ Angst, valkuil en strik staan je te wachten, bewoner van het land. Wie vlucht voor het beangstigende geluid zal in de valkuil vallen en wie uit de valkuil klimt zal in de strik gevangen worden. Want de sluizen van de hemel zullen geopend worden en de fundamenten van het land zullen schudden.

Het land is opengebarsten, het land is heen en weer geschud, het land schokt hevig. Het land wankelt als een dronken man, het slingert heen en weer als een hut in de storm. De overtreding drukt zwaar op het land, het zal vallen en niet meer opstaan.

Op die dag zal Jehovah in de hoogte afrekenen met het leger van de hoogte, en op aarde met de koningen van de aarde. En ze zullen bijeengedreven worden als gevangenen in een kuil, ze zullen opgesloten worden in de kerker. En na lange tijd zal er aandacht aan ze worden gegeven.

De vollemaan zal rood worden van schaamte en de stralende zon zal zich schamen, want Jehovah van de legermachten is Koning geworden op de berg Sion en in Jeruzalem, vol pracht voor de ogen van de oudsten van zijn volk.

Jehovah, u bent mijn God. Ik prijs u, ik loof uw naam, want u hebt wonderbaarlijke dingen gedaan — dingen lang geleden besloten — in getrouwheid, in betrouwbaarheid. Want u hebt een stad in een hoop stenen veranderd, een vesting in een afbrokkelende ruïne. De burcht van vreemden is geen stad meer. Nooit zal hij worden herbouwd.

Daarom zal een machtig volk u eren. De stad van tirannieke volken zal ontzag voor u hebben. Want u bent een vesting geworden voor de zwakke, een vesting voor de arme in zijn nood, een schuilplaats tegen stortbuien, een schaduw tegen de hitte.

Wanneer de razernij van de tirannen is als slagregen tegen een muur, als de hitte in een uitgedroogd land, dan verdrijft u het rumoer van vreemden. Zoals hitte die verdreven wordt door de schaduw van een wolk, zo laat u het lied van de tirannen verstommen.

Op deze berg zal Jehovah van de legermachten voor alle volken een feestmaal klaarmaken, een feestmaal met heerlijke gerechten, een feestmaal met uitgelezen wijn, met heerlijke gerechten rijk aan merg, met uitgelezen, zuivere wijn. Op deze berg zal hij de sluier vernietigen die alle volken omhult, de bedekking die over alle volken heen geweven is. Hij zal de dood voor altijd verslinden, de Soevereine Heer Jehovah zal de tranen van elk gezicht wissen. De schande van zijn volk zal hij van de hele aarde wegnemen, want Jehovah zelf heeft het gezegd.

Op die dag zal men zeggen: ‘Kijk! Dit is onze God! Op hem hebben we gehoopt, hij zal ons redden. Dit is Jehovah! Op hem hebben we gehoopt. Laten we juichen en blij zijn met de redding door hem.’ Want de hand van Jehovah zal op deze berg rusten en Moab zal op zijn plaats vertrapt worden, zoals stro vertrapt wordt in een hoop mest. Hij zal zijn handen erin uitslaan als een zwemmer die zijn handen uitslaat om te zwemmen. Hij zal de trots ervan neerhalen met de vaardige bewegingen van zijn handen. En de vesting met haar hoge, veilige muren zal hij neerhalen. Hij zal haar afbreken tot op de grond, tot in het stof.

Op die dag zal dit lied gezongen worden in het land Juda: ‘We hebben een sterke stad. Hij biedt redding, als muren en wallen. Open de poorten, dan kan het rechtvaardige volk binnengaan, een volk dat zich trouw blijft gedragen. U zult degenen beschermen die volledig op u steunen. U zult hun altijd vrede geven, omdat u degene bent op wie ze vertrouwen.

Vertrouw voor altijd op Jehovah, want Jah Jehovah is de eeuwige Rots. Want hij heeft de bewoners van de hoogte, de verheven stad, vernederd. Hij haalt haar neer, hij haalt haar neer tot op de grond, hij gooit haar in het stof. Voeten zullen haar vertrappen, de voeten van de ellendige, de voetstappen van de arme.’

Het pad van de rechtvaardige is oprecht. Omdat u oprecht bent, zult u de weg van de rechtvaardige effenen. We volgen het pad van uw oordelen, Jehovah, we hopen op u. We verlangen naar uw naam en uw herinnering. ’s Nachts verlang ik naar u met hart en ziel, mijn geest blijft naar u zoeken.

Want wanneer uw oordelen over de aarde komen, leren de bewoners van het land wat rechtvaardigheid is. Al wordt er gunst getoond aan slechte mensen, ze zullen geen rechtvaardigheid leren. Zelfs in het land van oprechtheid zullen ze het slechte doen en ze zullen de majesteit van Jehovah niet zien.

Jehovah, uw hand is opgeheven, maar ze zien het niet. Ze zullen uw ijver voor uw volk zien en te schande worden gemaakt. Uw vuur zal uw tegenstanders verteren. Jehovah, u zult ons vrede geven, want alles wat we hebben gedaan hebt u voor ons mogelijk gemaakt. Jehovah, onze God, andere meesters dan u hebben over ons geheerst, maar alleen over uw naam spreken we. Ze zijn dood, ze zullen niet leven. Ze zijn machteloos in de dood en zullen niet opstaan. Want u hebt uw aandacht op hen gericht om hen uit te roeien en elke herinnering aan hen uit te wissen.

U hebt het volk groot gemaakt, Jehovah, u hebt het volk groot gemaakt. U hebt uzelf geëerd. U hebt de grenzen van het land naar alle kanten uitgebreid. Jehovah, in nood hebben ze zich tot u gewend. Ze hebben fluisterend hun gebed uitgesproken toen u hen corrigeerde. Zoals een zwangere vrouw die op het punt staat te bevallen weeën heeft en het uitschreeuwt van de pijn, zo waren wij vanwege u, o Jehovah. We werden zwanger, we kregen weeën, maar het is alsof we wind hebben gebaard. We hebben het land geen redding gebracht en er is niemand geboren om het land te bewonen.

‘Je doden zullen leven. De dode lichamen van mijn volk zullen opstaan. Word wakker en juich van vreugde, jullie die in het stof wonen! Want je dauw is als de dauw in de morgen en de aarde zal degenen die machteloos zijn in de dood tot leven brengen. Mijn volk, ga je binnenkamers in en sluit je deuren achter je. Verberg je een korte tijd, totdat de woede voorbij is. Kijk! Jehovah komt uit zijn woonplaats om de bewoners van het land ter verantwoording te roepen voor hun zonde. Het land zal zijn bloedschuld aan het licht brengen en zal zijn slachtoffers niet langer bedekken.’

Op die dag zal Jehovah met zijn scherpe, grote, sterke zwaard afrekenen met Leviathan, de glijdende slang, met Leviathan, de kronkelende slang, en hij zal het monster dat in de zee is doden. Zing op die dag voor haar: ‘Een wijngaard van mousserende wijn! Ik, Jehovah, bescherm haar. Elk ogenblik geef ik haar water. Ik bescherm haar dag en nacht, zodat niemand haar iets aandoet. Ik voel geen woede meer.

Wie zal in de strijd voor me staan met doornstruiken en onkruid? Ik zal ze vertrappen en ze allemaal in brand steken. Laat hij zich liever stevig vasthouden aan mijn vesting. Laat hij vrede met me sluiten. Vrede moet hij met me sluiten.’ In de dagen die komen, zal Jakob wortel schieten en zal Israël uitlopen en bloeien. Ze zullen het land met opbrengst vullen. Zou hij geslagen moeten worden zoals hij geslagen wordt? Of zou hij gedood moeten worden zoals zijn gesneuvelden zijn afgeslacht?

Met een angstaanjagende schreeuw zult u met haar strijden als u haar wegstuurt. Hij zal haar met zijn krachtige windvlaag verjagen op de dag dat de oostenwind waait. Zo zal de overtreding van Jakob dus worden verzoend, en dit zal het resultaat zijn wanneer zijn zonde wordt weggenomen: hij zal alle stenen van het altaar verpulveren alsof het kalksteen is en er zullen geen heilige palen of wierooktafels overblijven.

Want de vestingstad zal onbewoond zijn, de weidegronden zullen leeg en verlaten zijn als een woestijn. Daar zullen kalveren grazen en gaan liggen en haar takken kaalvreten. Als haar takjes zijn verdord, zullen vrouwen komen en ze afbreken.

Ze zullen er vuur mee maken. Want dit volk heeft geen inzicht. Daarom zal hun Maker niet barmhartig voor ze zijn, en degene die ze gevormd heeft zal geen medelijden met ze hebben. Op die dag zal Jehovah de opbrengst uitkloppen, vanaf de stromende Rivier tot de Wadi van Egypte. Een voor een zullen jullie worden verzameld, volk van Israël. Op die dag zal er op een grote hoorn worden geblazen, en degenen die bijna vergaan in Assyrië en degenen die verstrooid zijn in Egypte zullen komen en zich neerbuigen voor Jehovah op de heilige berg in Jeruzalem.

Wee de opzichtige kroon van de dronkaards van Efraïm en de verwelkende bloesem van zijn schitterende sieraad, dat rust op het hoofd van het vruchtbare dal van hen die door de wijn zijn bedwelmd!

Jehovah beschikt over iemand die sterk en krachtig is. Als een hevige hagelbui, een vernielende storm, als een onweersbui die alles wegspoelt, zal hij het met kracht tegen de grond gooien. De opzichtige kronen van de dronkaards van Efraïm zullen onder de voet gelopen worden. En de verwelkende bloem van zijn schitterende sieraad, dat rust op het hoofd van het vruchtbare dal, zal worden als de vroege vijg vóór de zomer. Als iemand die ziet, eet hij die meteen op, zo uit de hand. Op die dag wordt Jehovah van de legermachten een schitterende kroon en een prachtige krans voor degenen van zijn volk die overgebleven zijn. Voor degene die rechtspreekt wordt hij een geest van gerechtigheid en voor degenen die de aanval afweren bij de poort, een bron van kracht.

En ook zij dwalen af vanwege de wijn, ze zwalken rond door de drank. Priester en profeet dwalen af vanwege de alcohol, ze zijn in de war door de wijn en door de drank lopen ze waggelend rond. Ze dwalen af door hun visioenen en ze gaan onderuit bij hun oordelen. Hun tafels zijn bedekt met walgelijk braaksel — het zit overal.

Aan wie zal kennis gegeven worden en aan wie zal de boodschap uitgelegd worden? Aan degenen die net van de moedermelk af zijn, die net van de borst zijn gehaald? Want het is ‘gebod na gebod, gebod na gebod, regel na regel, regel na regel, hier een beetje, daar een beetje’. Daarom zal hij tot dit volk spreken met een vreemde taal en via degenen die stamelend praten. Hij zei ooit tegen hen: ‘Dit is de rustplaats. Laat wie vermoeid is uitrusten. Dit is de plaats om op adem te komen.’ Maar ze wilden niet luisteren. Daarom zal het woord van Jehovah voor hen zijn: ‘Gebod na gebod, gebod na gebod, regel na regel, regel na regel, hier een beetje, daar een beetje.’

Hierdoor komt het dat als ze op weg gaan, ze zullen struikelen en achterover zullen vallen. Ze raken gewond, verstrikt en worden gevangen. Hoor daarom het woord van Jehovah, jullie opscheppers, jullie heersers van dit volk in Jeruzalem, want jullie zeggen: ‘We hebben een verbond gesloten met de Dood, met het Graf zijn we een overeenkomst aangegaan. Als de kolkende stortvloed voorbijkomt, zal die ons niet treffen, want we houden ons schuil in een leugen en we verbergen ons in bedrog.’

De Soevereine Heer Jehovah zegt daarom:

‘Kijk! Ik leg in Sion een beproefde steen als fundament, de kostbare hoeksteen van een stevig fundament. Wie gelooft, zal nooit in paniek raken. Ik zal het recht gebruiken als meetlint en rechtvaardigheid als schietlood. De hagel zal de toevlucht van leugens wegvagen en het water zal de schuilplaats wegspoelen.

Jullie verbond met de Dood zal verbroken worden en jullie overeenkomst met het Graf zal niet standhouden. Als de kolkende stortvloed voorbijkomt, zullen jullie erdoor bedolven worden. Zo vaak als hij voorbijkomt, zal hij jullie wegspoelen. Morgen na morgen zal hij voorbijkomen, dag en nacht. Alleen door angst zullen ze begrijpen wat ze hebben gehoord.’ Want het bed is te kort om je erop uit te strekken en het geweven laken is te smal om je erin te wikkelen.

Want Jehovah zal opstaan zoals bij de berg Perazim, en hij zal in actie komen zoals in het dal bij Gibeon, om zijn taak uit te voeren — een vreemde taak — en om zijn werk te doen — een ongewoon werk. Houd dus op met spotten, zodat jullie boeien niet strakker worden aangetrokken, want ik heb gehoord van de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten, dat er besloten is het hele land te vernietigen.

Luister goed naar mijn stem, let op en hoor wat ik te zeggen heb. Ploegt een boer de hele dag voordat hij zaad zaait? Blijft hij de grond losmaken en eggen? Nadat hij het oppervlak geëffend heeft, zaait hij toch komijn en strooit hij zwarte komijn, en zaait hij tarwe, gierst en gerst op hun plek en spelt langs de randen? Want Hij onderwijst hem de juiste manier. Zijn God onderricht hem. Want zwarte komijn wordt niet met een dorsslede geplet en men rolt geen wagenwiel over komijn. Zwarte komijn wordt juist uitgeklopt met een stok en komijn met een staf. Plet iemand koren voor brood?

Nee, hij blijft het niet eindeloos dorsen. En hoewel hij het wagenwiel eroverheen rolt met zijn paarden, plet hij het niet. Ook dat komt van Jehovah van de legermachten. Zijn raad is wonderbaarlijk, hij heeft geweldige dingen gedaan.

‘Wee Ariël, Ariël, de stad waar David zijn kamp opsloeg! Laat jaar na jaar voorbijgaan,laat de kringloop van feesten doorgaan. Maar ik zal ellende brengen over Ariël, er zal gerouwd en gejammerd worden. Ze zal voor mij worden als de vuurhaard van Gods altaar. Ik zal je aan alle kanten belegeren, ik zal je insluiten met een palissade en belegeringswerktuigen tegen je opstellen. Je zult ten val worden gebracht. Vanaf de grond zul je spreken en wat je zegt zal in het stof gedempt worden. Je stem zal uit de grond komen zoals de stem van een medium, en je woorden zullen fluisterend klinken vanuit het stof. Je horden vijanden zullen als fijn stof worden, de horden tirannen als kaf dat wegwaait. Het zal plotseling gebeuren, onverwacht.

Jehovah van de legermachten zal je te hulp komen met donder, aardbevingen en veel lawaai, met stormwind, orkanen en de vlammen van een verterend vuur.’ Dan zullen de horden van alle volken die oorlog voeren tegen Ariël — iedereen die tegen haar strijdt, de stormtorens die tegen haar zijn opgesteld en degenen die ellende over haar brengen — als een droom worden, als een visioen in de nacht.

Het zal zijn als iemand die honger heeft en droomt dat hij eet maar hongerig wakker wordt, en als iemand die dorst heeft en droomt dat hij drinkt maar moe en dorstig wakker wordt. Dat zal gebeuren met de horden van alle volken die oorlog voeren tegen de berg Sion.

Wees verbijsterd en verbaasd, wees blind zodat je niets kunt zien. Ze zijn dronken, maar niet van de wijn, ze zwalken, maar niet door de drank. Want Jehovah heeft een geest van diepe slaap over jullie uitgestort. Hij heeft jullie ogen, de profeten, gesloten en hij heeft jullie hoofden, de visionairs, bedekt. Elk visioen wordt voor jullie als de woorden van een verzegeld boek. Wanneer men het aan iemand geeft die kan lezen en zegt: ‘Lees dit alsjeblieft voor’, zal hij zeggen: ‘Dat kan ik niet, want het is verzegeld.’ En als men het boek aan iemand geeft die niet kan lezen en zegt: ‘Lees dit alsjeblieft’, zal hij zeggen: ‘Maar ik kan niet lezen.’

Jehovah zegt: ‘Dit volk nadert mij met hun mond en ze eren mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij. Hun ontzag voor mij is gebaseerd op de voorschriften van mensen, die hun zijn aangeleerd. Daarom ben ik degene die opnieuw wonderbaarlijke dingen zal doen met dit volk, het ene wonder na het andere.

De wijsheid van hun wijzen zal vergaan en het verstand van hun verstandige mannen zal verborgen worden.’ Wee hun die er alles aan doen om hun plannen verborgen te houden voor Jehovah. Hun daden vinden plaats in het donker, terwijl ze zeggen: ‘Wie ziet ons? Wie weet wat we doen?’ Jullie verdraaien dingen!

Moet de pottenbakker gelijkgesteld worden aan de klei? Moet het maaksel over zijn maker zeggen: ‘Hij heeft me niet gemaakt’? En moet wat gevormd is zeggen over degene die het gevormd heeft: ‘Hij heeft er geen verstand van’?

Nog maar even en de Libanon zal in een boomgaard veranderd worden en de boomgaard zal worden bezien als een woud. Op die dag zullen de doven de woorden van het boek horen, en bevrijd uit het donker en de duisternis zullen de ogen van de blinden zien. Zachtmoedige mensen zullen veel vreugde vinden in Jehovah, en arme mensen zullen blij zijn over de Heilige van Israël. Want de tiran zal verdwijnen, de opschepper komt aan zijn eind. Iedereen die eropuit is kwaad te doen, wordt vernietigd: wie anderen vals beschuldigt, wie de verdediger in de poort in de val wil laten lopen en wie de rechtvaardige met loze argumenten het recht ontzegt.

Daarom zegt Jehovah, die Abraham heeft verlost, tegen het huis van Jakob: ‘Jakob zal zich niet meer schamen en zijn gezicht zal niet meer verbleken. Want wanneer hij zijn kinderen ziet, het werk van mijn handen, in zijn midden, zullen ze mijn naam heiligen. Ze zullen de Heilige van Jakob heiligen en ze zullen ontzag hebben voor de God van Israël. Degenen die opstandig van geest zijn, zullen verstandig worden, en degenen die klagen, zullen zich laten onderwijzen.’

‘Wee de koppige zonen’, verklaart Jehovah, ‘die plannen uitvoeren die niet van mij zijn,

die verdragen sluiten, maar niet onder leiding van mijn geest. Zo stapelen ze de ene zonde op de andere. Ze gaan op weg naar Egypte zonder mij te raadplegen, om bescherming te zoeken bij de farao en om toevlucht te zoeken in de schaduw van Egypte!

Maar de bescherming van de farao zal voor jullie een reden tot schaamte worden en de toevlucht in de schaduw van Egypte een oorzaak van schande. Want zijn leiders zijn in Zoan en zijn afgezanten hebben Hanes bereikt. Ze zullen allemaal te schande worden gemaakt door een volk waar ze niets aan hebben, een volk dat geen hulp of voordeel biedt, alleen maar schaamte en schande.’

Uitspraak tegen de dieren van het zuiden:

Door het land van ellende en moeilijkheden, het land van de leeuw, de brullende leeuw, van de adder en de vliegende vurige slang, dragen ze hun rijkdom op de ruggen van ezels en hun voorraden op de bulten van kamelen. Maar die dingen zullen het volk niet helpen. Want de hulp van Egypte is totaal waardeloos. Daarom heb ik het genoemd: ‘Rahab, die niets doet.’

‘Kom, schrijf het in hun bijzijn op een bord en teken het op in een boek, zodat het in de toekomst dient als een blijvend getuigenis. Want ze zijn een opstandig volk, het zijn zonen vol bedrog, zonen die de wet van Jehovah niet willen horen. Ze zeggen tegen de zieners: “Laat jullie visioenen maar zitten”, en tegen de visionairs: “Vertel ons geen ware voorspellingen. Vertel ons dingen die we graag willen horen, voorspel misleidende illusies. Verlaat de weg, wijk af van het pad. Vertel ons niet meer over de Heilige van Israël.”’

Daarom zegt de Heilige van Israël: ‘Omdat jullie dit woord verwerpen en jullie vertrouwen op leugens en bedrog en daarop steunen, zal deze overtreding voor jullie zijn als een beschadigde muur, als een uitpuilende hoge muur die op het punt staat in te storten. Hij zal plotseling en onverwacht vallen. Hij zal stukgeslagen worden als een grote pottenbakkerskruik en zo volledig verbrijzeld worden dat er nog geen scherf van overblijft waarmee je vuur uit de haard kunt halen of water uit een plas kunt scheppen.’

Want dit zegt de Soevereine Heer Jehovah, de Heilige van Israël: ‘Kom bij me terug en blijf rustig, dan worden jullie gered. Jullie kracht zal liggen in kalmte en vertrouwen.’ Maar jullie wilden niet. Jullie zeiden: ‘Nee! We vluchten op paarden!’ En vluchten zul je. ‘We zullen op snelle paarden rijden!’ Daarom zullen je achtervolgers snel zijn. Bij de dreiging van één zullen er duizend beven. Bij de dreiging van vijf zullen jullie op de vlucht slaan. Wat er van jullie overblijft is als een mast op een bergtop, als een signaalmast op een heuvel. Maar Jehovah wacht geduldig tot hij jullie zijn goedheid kan tonen, en hij zal opstaan om barmhartig voor jullie te zijn. Want Jehovah is een God van recht. Gelukkig zijn degenen die hem blijven verwachten.

Wanneer het volk in Sion, in Jeruzalem, woont, zul je beslist niet huilen. Hij zal je juist zijn goedheid tonen als hij je hulpgeroep hoort. Zodra hij het hoort, zal hij je antwoorden. Hoewel Jehovah jullie brood zal geven in de vorm van ellende en water in de vorm van onderdrukking, zal je Grootse Onderwijzer zich niet langer verbergen. Je zult je Grootse Onderwijzer met eigen ogen zien. En met eigen oren zul je een woord achter je horen, dat luidt: ‘Dit is de weg. Wandel daarop.’ Dit voor het geval jullie naar rechts of naar links zouden gaan.

En jullie zullen de zilveren deklaag van je gehouwen beelden en de gouden laag van je metalen beelden verontreinigen. Je zult ze weggooien als een menstruatiedoek en zeggen: ‘Weg ermee!’ Hij zal regen geven voor het zaad waarmee je de grond inzaait, en het brood dat de grond opbrengt zal goed en voedzaam zijn. Op die dag zal je vee op uitgestrekte weidegronden grazen. De runderen en de ezels die de grond bewerken, zullen voer vermengd met zuring eten, dat met de schop en de hooivork is gewand. Op elke hoge berg en op elke hoge heuvel zullen beken en stromen zijn, op de dag van de grote slachting, wanneer de torens vallen. Het licht van de vollemaan zal als het licht van de zon worden. En het licht van de zon zal zeven keer zo sterk worden, als het licht van zeven dagen, op de dag dat Jehovah de breuk van zijn volk verbindt en de ernstige wond geneest die door hem is toegebracht.

Luister! De naam van Jehovah komt van ver, met zijn brandende woede en met zware wolken. Zijn lippen zijn een en al boosheid en zijn tong is als een verterend vuur. Zijn geest is als een kolkende watervloed die helemaal tot aan de hals reikt, om de volken te schudden in een zeef van vernietiging. En de volken zullen een bit tussen hun kaken hebben dat hen op een dwaalspoor brengt.

Maar jullie lied zal zijn als het lied dat ’s nachts wordt gezongen wanneer je je klaarmaakt voor een feest, en je zult blij zijn in je hart zoals iemand met een fluit die naar de berg van Jehovah gaat, naar de Rots van Israël.

Jehovah zal zijn indrukwekkende stem laten horen en zijn arm laten zien, die in grote woede neerkomt, met vlammen van een verterend vuur, met wolkbreuken, onweersbuien en hagelstenen. Vanwege de stem van Jehovah zal Assyrië door angst getroffen worden. Hij zal het met een stok slaan. En elke slag van zijn stok die Jehovah als straf op Assyrië laat neerkomen, zal begeleid worden door tamboerijnen en harpen, terwijl hij zijn arm tegen hen opheft in de strijd.

Want de Tofeth is al voor hem klaargemaakt en is ook voorbereid voor de koning. Hij heeft de plaats voor de houtstapel diep en breed gemaakt, met hout en vuur in overvloed. Als met een stroom van zwavel zal de adem van Jehovah het in brand steken.

Wee degenen die naar Egypte gaan voor hulp, die op paarden vertrouwen, die op strijdwagens vertrouwen omdat het er veel zijn en op oorlogspaarden omdat ze sterk zijn. Ze vertrouwen niet op de Heilige van Israël, Jehovah zoeken ze niet.

Maar hij is wijs en zal ellende brengen, hij zal zijn woorden niet terugnemen. Hij zal opstaan tegen het huis van boosdoeners en ook tegen degenen die slechte mensen helpen.

De Egyptenaren zijn maar mensen en geen God. Hun paarden zijn vlees en geen geest. Als Jehovah zijn hand uitstrekt, zal degene struikelen die hulp aanbiedt en zal degene vallen die hulp krijgt. Ze zullen allemaal tegelijk aan hun eind komen. Want dit heeft Jehovah tegen me gezegd: ‘Net zoals een leeuw, een sterke jonge leeuw, over zijn prooi gromt wanneer een grote groep herders vanwege hem bij elkaar is geroepen, en hij zich niet bang laat maken door hun geschreeuw of verschrikt wordt door hun lawaai, zo zal Jehovah van de legermachten afdalen om te strijden voor de berg Sion en zijn heuvel. Als vogels in duikvlucht, zo zal Jehovah van de legermachten Jeruzalem verdedigen. Hij zal het verdedigen en redden. Hij zal het sparen en bevrijden.’

‘Volk van Israël, kom terug bij degene tegen wie jullie openlijk in opstand zijn gekomen. Want de nutteloze goden van zilver en de waardeloze goden van goud die jullie eigenhandig in zonde hebben gemaakt, zullen op die dag door iedereen aan de kant gezet worden.

En de Assyriër zal gedood worden door het zwaard, maar niet door dat van een man. Hij zal vernietigd worden door het zwaard, maar niet door dat van een mens. Hij zal vluchten voor het zwaard en zijn jonge mannen zullen verplicht worden tot dwangarbeid. Zijn sterke rots zal van angst vergaan, en zijn leiders zullen radeloos zijn vanwege de signaalmast’, verklaart Jehovah, wiens licht in Sion en wiens oven in Jeruzalem is.

Luister! Een koning zal regeren voor rechtvaardigheid en vorsten zullen regeren voor gerechtigheid. En elk van hen zal zijn als een beschutting tegen de wind, een schuilplaats tegen slagregens, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een grote rots in een uitgedroogd land.

Dan zullen de ogen van wie zien niet langer dichtgestreken zijn en de oren van wie horen zullen luisteren. Het hart van impulsieve mensen zal nadenken over kennis en de tong van stotteraars zal vloeiend en duidelijk spreken. De dwaas zal niet langer vrijgevig worden genoemd en de gewetenloze niet langer nobel. Want de dwaas zal onzinnige dingen zeggen en zijn hart zal boosaardige plannen maken om afvalligheid te bevorderen en om opstandig tegen Jehovah te praten, om de hongerige honger te laten lijden en om de dorstige water te ontzeggen.

De middelen van de gewetenloze zijn slecht. Hij bevordert schaamteloos gedrag om de ellendige met leugens ten val te brengen, al bepleit de arme zijn recht. Maar wie nobel is heeft nobele bedoelingen en blijft zich inzetten voor nobele zaken.

‘Zelfvoldane vrouwen, sta op en luister naar mijn stem! Zorgeloze dochters, hoor wat ik te zeggen heb! Zorgelozen, over iets meer dan een jaar zullen jullie huiveren, want aan het eind van de druivenoogst zullen er geen vruchten verzameld zijn. Beef, zelfvoldane vrouwen! Huiver, zorgelozen! Trek al je kleren uit en doe een zak om je heupen. Sla je van verdriet op de borst vanwege de prachtige velden en de vruchtbare wijnstokken. Want de grond van mijn volk zal bedekt zijn met distels en doorns, ze zullen alle huizen waar vreugde is overwoekeren, heel de uitbundige stad. Want de vesting is verlaten, de rumoerige stad is uitgestorven.

Ofel en de wachttoren zijn voor altijd een woestenij geworden, een paradijs voor wilde ezels, een weide voor de kudden, totdat de geest van boven over ons wordt uitgestort en de woestijn een boomgaard wordt en de boomgaard op een woud gaat lijken. Dan woont gerechtigheid in de woestijn en rechtvaardigheid in de boomgaard. Ware rechtvaardigheid zal vrede opleveren, ware rechtvaardigheid zal zorgen voor blijvende rust en veiligheid.

Mijn volk zal in een vredige plaats wonen, in veilige oorden, in plaatsen van ongestoorde rust. Maar de hagel zal het woud verpletteren en de stad wordt met de grond gelijkgemaakt. Gelukkig zijn jullie die aan alle wateren zaaien, die de stier en de ezel eropuit sturen.’

Wee de verwoester die niet is verwoest, de verrader die niet is verraden! Als je klaar bent met verwoesten, zul je zelf worden verwoest. Als je klaar bent met verraden, zul je zelf worden verraden.

Jehovah, wees goed voor ons. Wij hopen op u. Wees elke morgen onze arm, onze redding in moeilijke tijden. Bij het horen van het rumoer vluchten volken weg. Als u opstaat, stuiven naties uit elkaar.

Je buit zal geplunderd worden zoals vraatzuchtige sprinkhanen dat doen. Als zwermen sprinkhanen zullen mensen zich erop storten. Jehovah zal hoog verheven zijn,

want hij woont in de hoogte boven. Hij zal Sion vullen met recht en rechtvaardigheid. Hij geeft je houvast in jouw tijd, een overvloed aan redding, wijsheid, kennis en ontzag voor Jehovah — dat is zijn schat.

Luister! Hun helden schreeuwen het uit op straat, de boodschappers van vrede huilen bitter. De hoofdwegen zijn verlaten, er is niemand die zich op de paden bevindt. Hij heeft het verbond verbroken, hij heeft de steden verworpen, hij heeft geen respect voor de sterfelijke mens. Het land rouwt en verdort. De Libanon schaamt zich en teert weg. Saron is een woestijn geworden, Basan en Karmel laten hun bladeren vallen.

‘Nu zal ik opstaan,’ zegt Jehovah, ‘nu zal ik mezelf verhogen, nu zal ik mezelf grootmaken. Jullie zijn zwanger van gedroogd gras, stoppels zullen jullie baren. Je eigen geest zal je verteren als een vuur. En volken zullen worden als verbrande kalk. Ze zullen in vlammen opgaan als afgekapte doornstruiken. Jullie die ver weg zijn, luister wat ik zal doen! En jullie die dichtbij zijn, erken mijn macht!

De zondaars in Sion zijn doodsbang, de afvalligen sidderen van angst: “Wie van ons kan leven bij een verterend vuur? Wie van ons kan leven bij vlammen die niet doven?” Degene die altijd in rechtvaardigheid wandelt, die zegt wat oprecht is, die oneerlijke en bedrieglijke winst afwijst, die steekpenningen weigert en ze niet met beide handen aanpakt, die zijn oren sluit om niet van bloedvergieten te horen en die zijn ogen sluit om het slechte niet te zien — hij zal in de hoogte wonen, zijn veilige schuilplaats zal in rotsachtige vestingen zijn, hij zal brood krijgen en altijd genoeg water hebben.’

Met eigen ogen zul je een koning in al zijn pracht zien, je zult een land zien dat ver weg is. Je zult je de angst herinneren: ‘Waar is de secretaris? Waar is degene die de schatting afwoog? Waar is degene die de torens telde?’ Je zult dat onbeschaamde volk niet meer zien, een volk dat een taal spreekt die onbegrijpelijk is, dat spreekt met een tong die stottert, die je niet kunt verstaan.

Kijk naar Sion, de stad van onze feesten! Met eigen ogen zul je Jeruzalem zien als een vredige verblijfplaats, een tent die niet wordt verplaatst. De tentpinnen zullen nooit uitgetrokken worden en de touwen zullen niet kapotgetrokken worden. Maar daar zal Jehovah, de Majestueuze, voor ons een gebied worden van rivieren, van brede kanalen. Geen vloot van galeien zal daar varen en geen majestueus schip zal er voorbijgaan. Want Jehovah is onze Rechter, Jehovah is onze Wetgever, Jehovah is onze Koning. Hij is degene die ons zal redden.

De touwen zullen slap hangen. Ze kunnen de mast niet rechtop houden of het zeil uitvouwen. In die tijd zal er een rijke buit verdeeld worden, zelfs de kreupelen zullen veel buit meenemen. En geen inwoner zal zeggen: ‘Ik ben ziek.’ De bewoners van het land zullen vergeving krijgen voor hun zonden.

Kom dichterbij om te luisteren, volken, en let goed op, naties. Luister, aarde en alles wat erop is, het land en al zijn opbrengst. Want Jehovah’s woede is gericht tegen alle volken, hij is kwaad op hun hele legermacht. Hij zal ze voor de vernietiging bestemmen, hij zal ze laten afslachten. De slachtoffers zullen neergegooid worden, de stank van hun lijken zal opstijgen. De bergen zullen smelten door hun bloed. Heel het hemelse leger zal wegrotten en de hemel zal als een boekrol worden opgerold. Hun hele leger zal verschrompelen en vallen, zoals een verdord blad van de wijnstok valt en een verschrompelde vijg van de vijgenboom.

‘Want in de hemel zal mijn zwaard worden doordrenkt. Het zal op Edom neerkomen als een oordeel, op het volk dat ik voor de vernietiging heb bestemd. Jehovah heeft een zwaard dat zal druipen van het bloed. Het zal druipen van het vet, van het bloed van jonge rammen en bokken, van het niervet van rammen. Want Jehovah heeft een slachtoffer in Bozra, een grote slachting in het land Edom. De wilde stieren zullen met hen neervallen, de jonge stieren met de sterke stieren. Hun land zal doordrenkt zijn met bloed en hun stof zal verzadigd zijn van vet.’

Want Jehovah heeft een dag van wraak, een jaar van vergelding voor de rechtszaak ter wille van Sion. De waterstromen zullen in pek veranderen en het stof in zwavel. Het land zal als brandend pek worden. Het zal dag en nacht blijven branden, de rook zal voor altijd blijven opstijgen. Van generatie op generatie zal het een woestenij blijven. Geen mens zal erdoorheen trekken, voor altijd en eeuwig. Pelikanen en stekelvarkens zullen het in bezit nemen en ransuilen en raven zullen er wonen. Hij zal het meetlint van verlatenheid erlangs houden en het schietlood van verwoesting. Niet één van de edelen zal als koning worden uitgeroepen en alle leiders zullen verdwijnen.

In de versterkte torens zullen doornstruiken groeien, netels en distels in de vestingen. Het zal een hol voor jakhalzen worden, een plek voor struisvogels. Woestijndieren zullen daar samenkomen met jankende dieren en wilde geiten zullen elkaar toeroepen. Daar zal de nachtzwaluw neerstrijken en een rustplaats vinden. Daar zal de pijlslang nestelen en eieren leggen. Ze zal ze uitbroeden en ze in haar schaduw bij zich houden. Daar zullen wouwen zich verzamelen, in paren.

Ga op zoek in het boek van Jehovah en lees het hardop voor. Niet één ervan zal ontbreken, geen ervan mist zijn partner, want het is de mond van Jehovah die het heeft bevolen en het is zijn geest die ze heeft samengebracht. Hijzelf heeft het lot voor ze geworpen en zijn eigen hand heeft hun toegewezen gebied afgemeten. Ze zullen het voor altijd in bezit hebben, in alle generaties zullen ze er wonen.

De wildernis en het dorre land zullen juichen en de woestijnvlakte zal blij zijn en bloeien als de saffraan. Ze zal zeker bloeien, ze zal juichen en jubelen. De pracht van de Libanon zal haar gegeven worden, de schoonheid van de Karmel en van Saron. De glorie van Jehovah, de pracht van onze God, zullen ze zien. Versterk de slappe handen en geef de knikkende knieën kracht. Zeg tegen degenen die in hun hart angstig zijn: ‘Wees sterk. Wees niet bang.

Luister! Jullie eigen God zal komen met wraak, God zal komen met vergelding. Hij zal komen en jullie redden.’ In die tijd worden de ogen van de blinden geopend en de oren van de doven ontsloten. In die tijd zal de kreupele springen als een hert en de tong van de stomme zal het uitroepen van vreugde. Want in de wildernis zal overal water opwellen, in de woestijnvlakte zal water stromen. Het verschroeide land verandert in een rietplas en de dorstige bodem in waterbronnen.

De plaats waar eens jakhalzen rustten, is bedekt met groen gras, riet en papyrus. En daar zal een hoofdweg zijn, een weg die de Weg van Heiligheid wordt genoemd. Geen onreine zal die betreden. Die weg is alleen voor degene die erop mag wandelen. Geen dwaas dwaalt er rond. Geen leeuw zal er zijn, roofdieren zullen er niet op komen. Die zullen zich daar niet bevinden. Alleen degenen die zijn teruggekocht zullen erop wandelen.

Degenen die door Jehovah zijn losgekocht zullen juichend terugkomen naar Sion. Hun hoofd is gekroond met eindeloze vreugde. Ze krijgen grote vreugde en blijdschap, verdriet en gezucht verdwijnen.

In het 14de jaar van koning Hizkia rukte koning Sanherib van Assyrië op tegen alle vestingsteden van Juda en veroverde ze. De koning van Assyrië stuurde de rabsake met een groot leger vanuit Lachis naar koning Hizkia in Jeruzalem. Ze stelden zich op bij de waterleiding van de Bovenvijver, aan de hoofdweg naar het veld van de wasman. Toen kwamen hofmeester Eljakim, de zoon van Hilkia, secretaris Sebna en kroniekschrijver Joah, de zoon van Asaf, naar hem toe.

De rabsake zei toen tegen hen: ‘Zeg alsjeblieft tegen Hizkia: “Dit zegt de grote koning, de koning van Assyrië: ‘Waarom voel je je zo zeker? Je zegt: “Ik heb een strategie en beschik over militaire macht.” Maar dat zijn lege woorden. Op wie vertrouw je, dat je tegen mij in opstand durft te komen? Luister, je vertrouwt op de steun van Egypte, die geknakte rietstengel die je hand doorboort als je erop leunt. Zo is de farao, de koning van Egypte, voor iedereen die op hem vertrouwt. Of willen jullie tegen mij zeggen dat jullie vertrouwen op Jehovah, jullie God? Is hij niet degene van wie de offerhoogten en altaren door Hizkia zijn verwijderd terwijl Hizkia tegen Juda en Jeruzalem zegt: “Buig je neer voor dit altaar”?’” Sluit alsjeblieft deze weddenschap met mijn heer, de koning van Assyrië: ik zal je 2000 paarden geven als je er genoeg ruiters voor kunt vinden. Hoe zou je zelfs maar één van de onbelangrijkste gouverneurs van mijn heer kunnen terugdrijven als je op Egypte vertrouwt voor wagens en voor ruiters? Denk je soms dat ik zonder machtiging van Jehovah tegen dit land ben opgerukt om het te vernietigen? Jehovah heeft zelf tegen me gezegd: “Ruk op tegen dit land en vernietig het.”’

Toen zeiden Eljakim, Sebna en Joah tegen de rabsake: ‘Spreek alstublieft Aramees met uw dienaren, want wij kunnen dat verstaan. Spreek niet met ons in de taal van de Joden terwijl de mensen op de muur het kunnen horen.’ Maar de rabsake zei: ‘Denken jullie soms dat mijn heer me heeft gestuurd om alleen tegen jullie heer en tegen jullie te spreken? Mijn woorden zijn ook bedoeld voor de mannen die op de muur zitten, degenen die net als jullie hun eigen uitwerpselen zullen eten en hun eigen urine zullen drinken.’

Toen riep de rabsake luid in de taal van de Joden: ‘Hoor het woord van de grote koning, de koning van Assyrië. Dit zegt de koning: “Laat je niet door Hizkia bedriegen, want hij kan jullie niet redden. Laat je niet door Hizkia overhalen om op Jehovah te vertrouwen als hij zegt: ‘Jehovah zal ons zeker redden, en deze stad zal niet in handen vallen van de koning van Assyrië.’ Luister niet naar Hizkia, want dit zegt de koning van Assyrië: ‘Sluit vrede met mij en geef je over. Dan zullen jullie allemaal van je eigen wijnstok en je eigen vijgenboom eten en het water uit je eigen waterput drinken, tot ik kom en jullie naar net zo’n land breng als jullie eigen land: een land van graan en nieuwe wijn, een land van brood en wijngaarden. Laat je niet door Hizkia misleiden als hij zegt: “Jehovah zal ons redden.” Heeft ook maar één van de goden van de volken zijn land gered uit de handen van de koning van Assyrië? Waar zijn de goden van Hamath en Arpad? Waar zijn de goden van Sefarvaïm? En hebben ze Samaria uit mijn handen gered? Wie onder alle goden van die landen heeft zijn land uit mijn handen gered? Zou Jehovah Jeruzalem dan wél uit mijn handen kunnen redden?’”’

Ze zwegen en zeiden niets terug, want de koning had bevolen: ‘Jullie mogen niet reageren.’ Toen kwamen hofmeester Eljakim, de zoon van Hilkia, secretaris Sebna en kroniekschrijver Joah, de zoon van Asaf, met gescheurde kleren bij Hizkia en vertelden hem wat de rabsake had gezegd.

Zodra koning Hizkia dat hoorde, scheurde hij zijn kleren, deed een zak aan en ging het huis van Jehovah in. Toen stuurde hij hofmeester Eljakim, secretaris Sebna en de oudsten van de priesters gekleed in zakken naar de profeet Jesaja, de zoon van Amoz. Ze zeiden tegen hem: ‘Dit zegt Hizkia: “Dit is een dag van angst, van straf en van vernedering. Want de kinderen staan op het punt geboren te worden, maar de kracht om te baren ontbreekt. Misschien zal Jehovah, je God, de woorden horen van de rabsake, die door zijn heer, de koning van Assyrië, gestuurd is om de levende God te bespotten, en zal hij hem ter verantwoording roepen voor de woorden die Jehovah, je God, heeft gehoord. Bid dus voor het overblijfsel dat nog in leven is.”’

Toen de dienaren van koning Hizkia bij Jesaja kwamen, zei Jesaja tegen hen: ‘Dit moeten jullie tegen je heer zeggen: “Dit zegt Jehovah: ‘Laat je niet bang maken door de woorden die jullie hebben gehoord, de woorden waarmee de bedienden van de koning van Assyrië mij hebben gelasterd. Want ik zal een gedachte in zijn geest leggen, en hij zal een bericht horen en naar zijn eigen land teruggaan. Ik zal hem vervolgens in zijn eigen land met het zwaard laten ombrengen.’”’

Toen de rabsake hoorde dat de koning van Assyrië zich van Lachis had teruggetrokken, ging hij terug naar de koning, die Libna aan het belegeren was. De koning hoorde dat er over koning Tirhaka van Ethiopië werd gezegd: ‘Hij is uitgerukt om tegen u te strijden.’ Toen stuurde hij opnieuw boodschappers naar Hizkia en zei: ‘Dit moeten jullie zeggen tegen koning Hizkia van Juda: “Laat je God, op wie je vertrouwt, je niet bedriegen door te zeggen: ‘Jeruzalem zal niet in handen vallen van de koning van Assyrië.’ Je hebt gehoord wat de koningen van Assyrië met alle landen hebben gedaan: ze hebben ze volledig verwoest. Zul jij dan als enige worden gered? De volken die door mijn voorvaders zijn uitgeroeid, werden toch ook niet door hun goden bevrijd? Waar zijn Gozan, Haran, Rezef en het volk van Eden dat in Tel-Assar was? Waar zijn de koning van Hamath, de koning van Arpad en de koningen van de steden Sefarvaïm, Hena en Ivva?”’

Hizkia las de brieven die de boodschappers hem overhandigden. Daarna ging Hizkia naar het huis van Jehovah en spreidde ze voor Jehovah uit. Hizkia bad toen tot Jehovah en zei: ‘O Jehovah van de legermachten, God van Israël, die boven de cherubs op zijn troon zit, u alleen bent de ware God van alle koninkrijken op aarde. U hebt de hemel en de aarde gemaakt. Luister, o Jehovah. Hoor toch! Open uw ogen, o Jehovah, en zie! Luister naar alle woorden die Sanherib heeft geschreven om de levende God te bespotten. Het is waar, o Jehovah, dat de koningen van Assyrië alle landen hebben verwoest, en ook hun eigen land. Ze hebben hun goden in het vuur gegooid, omdat het geen goden waren maar het werk van mensenhanden, hout en steen. Daarom konden ze die vernietigen. Red ons nu uit zijn hand, o Jehovah, onze God, zodat alle koninkrijken op aarde weten dat u alleen God bent, o Jehovah.’

Jesaja, de zoon van Amoz, stuurde toen deze boodschap naar Hizkia: ‘Dit zegt Jehovah, de God van Israël: “Omdat je tot mij over koning Sanherib van Assyrië hebt gebeden, is dit het woord dat Jehovah tegen hem heeft gesproken: ‘De maagdelijke dochter Sion veracht je, ze lacht je uit. De dochter Jeruzalem schudt haar hoofd. Wie heb je bespot en belasterd? Tegen wie heb je je stem verheven? Op wie heb je trots neergekeken? Het is de Heilige van Israël! Via je dienaren heb je Jehovah bespot en gezegd: “Met al mijn strijdwagens bestijg ik de hoogste bergen, de uithoeken van de Libanon. Ik kap zijn statige ceders, zijn beste jeneverbomen. Ik dring door tot zijn hoogste schuilplaats, zijn diepste woud. Ik graaf putten en drink water. Ik leg de stromen van Egypte met mijn voetzolen droog.” Heb je het niet gehoord? Lang geleden is het bepaald.

In lang vervlogen tijden heb ik het voorbereid. Nu zal ik het laten gebeuren. Je zult vestingsteden verwoesten tot puinhopen. Hun inwoners zullen machteloos zijn. Ze zullen doodsbang en beschaamd zijn. Ze zullen worden als plantjes op het veld en als groen gras, als gras op de daken, verschroeid door de oostenwind. Maar ik weet precies wanneer je gaat zitten, wanneer je weggaat, wanneer je terugkomt en wanneer je woedend op me bent. Je woede tegen mij en je razernij zijn tot mijn oren doorgedrongen. Daarom zal ik mijn haak in je neus slaan en mijn toom tussen je lippen leggen. En ik zal je terugleiden over de weg waarlangs je gekomen bent.’

Dit is voor jou het teken: Dit jaar zul je eten wat vanzelf groeit. In het tweede jaar zul je graan eten dat daaruit opkomt. Maar in het derde jaar zul je zaaien en oogsten, wijngaarden planten en de vrucht ervan eten. Wie van het huis van Juda ontkomt, wie overblijft, zal van onder wortel schieten en van boven vrucht dragen. Want er zal een overblijfsel uit Jeruzalem komen, overlevenden van de berg Sion. Jehovah van de legermachten zal dat in zijn ijver doen.

Daarom zegt Jehovah het volgende over de koning van Assyrië: ‘Hij zal deze stad niet binnenkomen, er geen pijl op afschieten, er geen schild tegen opheffen en er geen belegeringsdam tegen opwerpen.’” “Hij zal teruggaan over de weg waarlangs hij is gekomen. Hij komt deze stad niet binnen”, verklaart Jehovah. “Ik zal deze stad verdedigen en redden ter wille van mijzelf en ter wille van mijn dienaar David.”’

En de engel van Jehovah kwam naar het kamp van de Assyriërs en doodde daar 185.000 man. De volgende ochtend zag men overal lijken liggen. Koning Sanherib van Assyrië vertrok daarna. Hij ging terug naar Ninevé en bleef daar. Toen hij zich neerboog in het huis van zijn god Nisroch, werd hij met het zwaard gedood door Adrammelech en Sarezer, zijn eigen zonen, die daarna naar het land Ararat vluchtten. Zijn zoon Esar-Haddon volgde hem als koning op.

In die tijd werd Hizkia dodelijk ziek. De profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam bij hem en zei: ‘Dit zegt Jehovah: “Tref regelingen met je familie, want je zult sterven. Je zult niet herstellen.”’ Toen draaide Hizkia zijn gezicht naar de muur en bad tot Jehovah: ‘Ik smeek u, Jehovah, herinner u alstublieft dat ik u trouw en met een onverdeeld hart heb gediend, en dat ik heb gedaan wat goed was in uw ogen.’ En Hizkia barstte in tranen uit.

Daarna kwam het woord van Jehovah tot Jesaja: ‘Ga terug en zeg tegen Hizkia: “Dit zegt Jehovah, de God van je voorvader David: ‘Ik heb je gebed gehoord. Ik heb je tranen gezien. Ik geef je nog 15 jaar te leven, en ik zal jou en deze stad redden uit de handen van de koning van Assyrië en ik zal deze stad verdedigen. Dit is het teken van Jehovah om je te laten zien dat Jehovah zich aan zijn woord zal houden: ik zal de schaduw van de zon die afdaalt op de trap van Achaz tien treden achteruit laten gaan.’”’ De schaduw, die al afgedaald was op de trap ging dus tien treden achteruit.

Dit schreef koning Hizkia van Juda in de tijd dat hij ziek werd en van zijn ziekte herstelde. Ik zei: ‘Ik ben in de kracht van mijn leven maar moet de poorten van het Graf binnengaan. Ik word beroofd van de jaren die mij nog resten.’ Ik zei: ‘Ik zal Jah niet zien, Jah in het land der levenden. De mensheid zal ik niet meer zien als ik eenmaal bij de bewoners ben van de plek waar alles eindigt.

Mijn woning is als de tent van een herder, ze wordt afgebroken en van mij weggenomen. Ik heb mijn leven opgerold zoals een wever doet, hij snijdt me af als de draden van een weefgetouw. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat staat u me naar het leven. Tot de morgen probeer ik kalm te worden. Als een leeuw blijft hij al mijn botten breken. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat staat u me naar het leven. Als een gierzwaluw of een lijster blijf ik piepen, ik koer als een duif. Uitgeput kijken mijn ogen omhoog:

“Jehovah, ik voel me zo ellendig. Help me toch!” Wat kan ik zeggen? Hij heeft gesproken en het ook gedaan. Al mijn jaren zal ik me nederig gedragen vanwege mijn bittere ellende. “Jehovah, dankzij deze dingen leeft elk mens en daardoor blijft mijn geest in leven. U zult me weer gezond maken en me in leven houden. In plaats van vrede had ik bittere ellende.

Maar uit liefde voor mij hebt u me gered van de kuil van vernietiging. U hebt al mijn zonden achter uw rug geworpen. Want het graf kan u niet prijzen, de dood kan u niet loven. Wie in de kuil afdaalt, is niet in staat te hopen op uw trouw. De levende — de levende kan u prijzen, zoals ik dat nu kan. Een vader kan zijn zonen leren hoe trouw u bent.

Jehovah, red me! Dan zullen we mijn liederen spelen op snaarinstrumenten, alle dagen van ons leven in het huis van Jehovah.”’ Jesaja zei toen: ‘Haal een koek van samengeperste gedroogde vijgen en leg die op de zweer, zodat hij herstelt.’ Hizkia had gevraagd: ‘Aan welk teken kan ik zien dat ik naar het huis van Jehovah zal gaan?’

In die tijd stuurde de koning van Babylon, Merodach-Baladan, de zoon van Baladan, brieven en een geschenk naar Hizkia, want hij had gehoord dat hij ziek was geweest en was hersteld. Hizkia verwelkomde de boodschappers hartelijk en liet ze zijn schathuis zien: het zilver, het goud, de balsemolie en andere kostbare olie, zijn hele wapenhuis en alles wat er in zijn schatkamers te vinden was. Er was niets in zijn eigen huis en in zijn hele rijk dat Hizkia ze niet liet zien.

Daarna kwam de profeet Jesaja bij koning Hizkia. Hij vroeg hem: ‘Wat hebben die mannen gezegd en waar kwamen ze vandaan?’ Hizkia antwoordde: ‘Ze kwamen uit een ver land, uit Babylon.’ Toen vroeg hij: ‘Wat hebben ze in je huis gezien?’ Hizkia antwoordde: ‘Ze hebben alles in mijn huis gezien. Er was niets in mijn schatkamers dat ik ze niet heb laten zien.’

Daarna zei Jesaja tegen Hizkia: ‘Hoor het woord van Jehovah van de legermachten: “Er komt een tijd dat alles wat er in je huis is en wat je voorvaders tot nu toe hebben verzameld, weggebracht wordt naar Babylon. Er zal niets overblijven”, zegt Jehovah. “En sommigen van je eigen zonen, van wie je vader zult worden, zullen meegenomen worden en hofbeambten worden in het paleis van de koning van Babylon.”’

Toen zei Hizkia tegen Jesaja: ‘Het woord van Jehovah dat je hebt gesproken is goed.’ En hij voegde eraan toe: ‘Want tijdens mijn leven zal er vrede en stabiliteit zijn.’

‘Troost, troost mijn volk’, zegt je God. ‘Spreek tot het hart van Jeruzalem en vertel haar dat haar dwangarbeid is vervuld, dat haar schuld is afbetaald. Uit de hand van Jehovah heeft ze volledig betaald gekregen voor al haar zonden.’ In de woestijn roept een stem: ‘Maak de weg van Jehovah vrij! Maak voor onze God een rechte hoofdweg door de wildernis. Laat elk dal worden opgehoogd en elke berg en heuvel worden verlaagd. Het ruige landschap moet vlak worden en het ruwe landschap zal in een vlakte veranderen. De majesteit van Jehovah zal onthuld worden en alle mensen zullen het zien, want Jehovah’s mond heeft gesproken.’

Luister! Iemand zegt: ‘Roep!’ Een ander vraagt: ‘Wat moet ik roepen?’ ‘Alle mensen zijn als groen gras. Al hun loyale liefde is als een bloem in het veld. Het groene gras verdort, de bloem verwelkt, omdat de adem van Jehovah erover blaast. Ja, het volk is niets anders dan groen gras. Het groene gras verdort, de bloem verwelkt, maar het woord van onze God blijft voor eeuwig.’

Beklim een hoge berg, vrouw die goed nieuws brengt voor Sion. Laat je stem luid horen, vrouw die goed nieuws brengt voor Jeruzalem. Wees niet bang, verhef je stem. Zeg tegen de steden van Juda: ‘Hier is jullie God.’ Kijk! De Soevereine Heer Jehovah zal komen met kracht, zijn arm zal voor hem heersen. Kijk! Hij heeft zijn beloning bij zich, het loon dat hij betaalt, gaat voor hem uit. Als een herder zal hij voor zijn kudde zorgen. Met zijn arm zal hij de lammeren verzamelen, aan zijn boezem zal hij ze dragen. Zorgzaam zal hij de schapen met jongen leiden. Wie heeft de wateren gemeten in de holte van zijn hand en de hemel opgemeten met een span van zijn hand?

Wie heeft het stof van de aarde in een maatbeker verzameld, de bergen gewogen op een balans of de heuvels op een weegschaal? Wie heeft de geest van Jehovah opgemeten, wie kan hem iets leren of advies geven? Wie heeft hij geraadpleegd om inzicht te krijgen, wie leert hem over het pad van het recht? Wie brengt hem kennis bij of wijst hem de weg van waar begrip?

Kijk! De volken zijn als een druppel uit een emmer, ze worden bezien als een laagje stof op een weegschaal. Kijk! Hij tilt eilanden op als een stofje. Zelfs de Libanon is niet genoeg om een vuur brandend te houden en heeft niet genoeg wilde dieren voor een brandoffer. Alle volken zijn voor hem als iets wat niet bestaat. Hij beschouwt ze als niets, ze stellen niets voor.

Met wie kun je God vergelijken? Wat kun je naast hem zetten dat op hem lijkt? De vakman giet een beeld, de smid overtrekt het met goud en smeedt zilveren kettingen. Iemand kiest een boom uit als zijn bijdrage, een boom die niet zal rotten. Hij zoekt een bedreven vakman om een beeld te maken dat niet omvalt. Weten jullie het dan niet? Hebben jullie het niet gehoord? Is het jullie niet vanaf het begin verteld? Hebben jullie het niet begrepen sinds de fundering van de aarde? Er is Iemand die boven de ronde aarde woont en de bewoners ervan zijn als sprinkhanen. Hij spant de hemel uit als fijn gaas, hij spreidt die uit als een tent om in te wonen. Hij brengt hoge bestuurders terug tot niets en maakt de rechters van de aarde nietig. Nauwelijks zijn ze geplant, nauwelijks zijn ze gezaaid, nauwelijks is hun stam in de aarde geworteld, of er wordt op hen geblazen en ze verdorren, de wind voert hen mee als kaf.

‘Met wie kun je me vergelijken? Aan wie kun je me gelijkstellen?’, zegt de Heilige. ‘Sla je ogen op naar de hemel en kijk. Wie heeft die dingen geschapen? Het is degene die ze als een leger leidt naar hun aantal. Hij roept ze allemaal bij naam. Dankzij zijn enorme dynamische energie en ontzagwekkende kracht ontbreekt er niet één.

Waarom zeg je, Jakob, en waarom beweer je, Israël: “Mijn weg blijft verborgen voor Jehovah, God doet me geen recht”? Weet je het dan niet? Heb je het niet gehoord? Jehovah, de Schepper van de uithoeken van de aarde, is God voor altijd en eeuwig. Hij wordt nooit moe, raakt nooit uitgeput. Zijn wijsheid is niet te doorgronden. Wie moe is geeft hij kracht, wie zwak is geeft hij volop energie.

Jongens zullen moe worden, uitgeput raken, en jonge mannen zullen struikelen en vallen, maar wie op Jehovah hopen, krijgen nieuwe kracht. Ze zullen opstijgen met vleugels als arenden. Ze zullen rennen en niet uitgeput raken, ze zullen lopen en niet moe worden.’

Gepubliceerd t/m hoofdstuk 40/65.